De logica van het gevoel als basis voor filosofie, wetenschap en religie

 De logica van het gevoel als basis voor filosofie, wetenschap en religie

  • Introductie

In de moderne wetenschap zijn personen grotendeels uit de analyse verdwenen. Religie is overbodig geworden. We vragen geen hulp van boven; we doen het nu allemaal zelf. Daardoor speelt idealisme speelt veel geringere rol. In het werk van Plato spelen ideeën een doorslaggevende rol. Ons dagelijks leven is volgens hem een afspiegeling van wat er zich afspeelt in de ideeënwereld. Hun centrale plaats is steeds meer ingenomen door correlatie tussen empirische grootheden. Als theoretische achtergrond verklaart het structuralisme de situatie als bron van impulsen. Het idee ‘actor’ – een subject dat kiest en handelt – hoort niet thuis in de moderne wereld. Het idee dat we niet acteren, maar slechts gedragen, is levend. Maar dat idee wordt niet gezien als een idee, maar als natuurlijk. We nemen slechts gedrag. We bemoeien ons niet met de interne wereld – de wereld van gevoelens en gedachten – van degene die zich gedraagt.

Waarnemers kunnen zich vergissen, mensen die zich gedragen kunnen dat niet. Het is altijd de omgeving die moet veranderen, wil een mens zijn gedrag veranderen. De bestaande regels zijn niet helder geformuleerd, waardoor mensen ze verkeerd toepassen. Het kan ook zo zijn dat de regels niet goed zijn. Dan moet er aan de omgeving van de regelgever worden gesleuteld. De digitale revolutie heeft de kwaliteit van de regels verbeterd en het negeren van regels zo goed als onmogelijk gemaakt. Kunstmatige intelligentie is gebaseerd op programma’s waarin een groot aantal correlaties tussen vele empirische data zijn verwerkt. Het menselijk brein schiet tekort om aan dergelijke zorgvuldigheidseisen tegemoet te komen.

Het moderne paradijs is nog niet bereikt, maar mensen zijn in potentie in staat om de schaarse middelen optimaal om te zetten in een  welvarend leven voor iedereen. Elke volgende generatie moet er wel voor zorgen dat er voldoende technici worden opgeleid die het steeds complexer wordende systeem draaiende te houden.

Gelukkig zien we steeds meer kritiek op dit moderne ideaal. De armoede is bij lange na niet de wereld uit. Discriminatie en machtsmisbruik lijken niet af te nemen. Bovendien blijkt het menselijk gedrag de natuurlijke omstandigheden negatief te beïnvloeden. De Oosterse filosofie vormt al lang een bron van kritiek op het Westerse moderne wereld- en mensbeeld. Ook de Westerse filosofie is niet onberoerd gebleven door de actuele ontwikkelingen. Zelfs Westerse wetenschappers lijken gevoelig te worden voor fundamentele kritiek. Maar tot nu toe worden de negatieve terugmeldingen van het moderne systeem niet daadwerkelijk worden teruggevoerd op de grondstellingen van de wetenschap.

In sectie 2 bespreken we de Westerse wetenschapsfilosofie op hoofdlijnen. In sectie 3 wordt een overzicht gegeven van heterodoxe visies op wat relevante kennis is. Vervolgens zal in sectie 4 aandacht worden besteed aan het werk van Cornelis. Zijn kapitale boek “De logica van het gevoel” (1990) heeft het moderne denken vanuit epistemologisch oogpunt op zijn kop heeft gezet. In sectie 5 breng ik mijn eigen werk te berde (Keizer, 2015). In dit boek geef ik een uitvoerige bespreking van de methodologie van een reeks van stromingen in economie, sociologie en psychologie. De namen economie, sociologie en psychologie suggereren dat er drie geïsoleerde logica’s worden ontwikkeld, die geïntegreerd dienen te worden. De praktijk van de sociale wetenschap laat echter een gefragmenteerd beeld zien. Veel empirisch onderzoek wordt theoretisch gefundeerd met behulp van partiele analyse. Met andere woorden, tal van essentiële factoren worden bij voorbaat buiten beschouwing gelaten. Een belangrijk gevolg is dat er drie verschillende motieven (impliciet) worden verondersteld, die elk constant zijn. Volgens de economie streven we naar maximale welvaart, en volgens de sociologie streven we naar maximale sociale status. De psychologie is impliciet gebaseerd op het idee dat maximaal zelfrespect aan de basis ligt van ons gedrag. Zonder integratie van deze zelfbeelden levert dit een gefragmenteerd beeld op waarbij iedereen zijn zelfrespect ontleent aan de eigen successen op het gebied van welvaart en status. In deze wereld had een goed geformuleerde religie, die nauw aansluit bij een zorgvuldig ontwikkelde intuïtie wonderen kunnen doen. Maar die religie is er nauwelijks. Sectie 6 bespreekt de rol van de religie in het proces van kennisontwikkeling. Intuïtief weten we dat er iets is, maar hebben we moeite om daar inhoud aan te geven. Omdat het fenomeen heel belangrijk is voor mensen, is het ook een bron van machtsmisbruik. Religieuze instituties hebben vaak een negatieve rol gespeeld, ook in hun relatie met de politiek. De vraag is dan relevant welk godsbeeld ertoe leidt om zo gewelddadig met mensen en dieren om te gaan? De vraag is ook of een goed ontwikkelde intuïtie een godsbeeld oplevert, die een zegen is voor onze schepping.

In de sociale wetenschap wordt soms aandacht besteed aan zelfbeelden en wereldbeelden. In de sectie 6 over religie en intuïtie wordt een verband gelegd tussen godsbeelden enerzijds en beelden van mens en van samenleving anderzijds. De theologie wordt hierbij uitgenodigd  om een logica van het religieuze gevoel te ontwikkelen, en deze te integreren met de beelden uit de sociale wetenschap. Het is ons niet gegeven om concrete informatie te verzamelen over het hiervoormaals en het hiernamaals.  Wel kunnen we onze religieuze intuïtie ontwikkelen, die ons vertelt wat er in de schepping nodig is, om voor iedereen een paradijs te zijn. De moderne wetenschap heeft de wereld van gevoelens, emotie en gedachten opzettelijk verwaarloosd. Door de nadruk te leggen op empirisch onderzoek, met verwaarlozing van analyse, dat gebaseerd is op introspectie, maakt de wetenschap het zichzelf onmogelijk om intuïtief essentiële factoren in de beschouwing te betrekken. Een sterke bron van inspiratie dreigt hiermee verloren te gaan.

Het essay wordt afgesloten een aantal conclusies.

  • De geschiedenis van de Westerse wetenschapsfilosofie in vogelvlucht

Het conflict tussen de Rooms-Katholieke Kerk en de kosmoloog Galilei kan worden gezien als een belangrijk historisch kantelpunt. De Kerk geloofde dat de Bijbel het Woord van God was, en daarom onfeilbaar. Er staat daarin geschreven dat de zon om de aarde draaide, hetgeen de centrale rol van de aarde in Gods werk beklemtoont. Galilei verrichte een serie metingen van de positie van de zon en van de aarde, en kwam tot de omgekeerde conclusie: de aarde draait om de zon. In de gesprekken hierover gebruikte de Kerk haar autoriteit en veroordeelde de wetenschapper. Het politieke probleem was opgelost! Het wetenschapsfilosofische probleem uiteraard niet. Deze wijze van communiceren blijkt tot op de dag van vandaag gemeengoed te zijn in Kerkelijke als wel in wetenschappelijke instituties. In de Verenigde Staten zijn veel christenen die de evolutietheorie in het schoolonderwijs niet accepteren. De theorie is het resultaat van wetenschappelijk onderzoek, en dus zeker voor verwerping vatbaar. Maar om het scheppingsverhaal in de bijbel letterlijk te nemen, hebben deze mensen kennelijk nog niets geleerd. We zullen aan de hand van een reeks tegenstellingen een overzicht geven waar de ‘debatten’ over de aard van kennis om draaiden.

Verstand versus empirische waarneming

Het eerste methodologische twistpunt gaat over de rol van de ratio en de waarnemingszintuigen als primaire bron van kennis. De teksten over deze vraag noemen we epistemologie. Leibniz en Descartes worden gezien als de verdedigers van de ratio, dat is ons verstand. “Wie niet nadenkt, begrijpt niets van de wazige fenomenen, die onze zintuigen waarnemen. Hume wordt gezien als de filosoof, die het pure, theorievrije empirische onderzoek zag als beslissend voor de vraag wat waar is en onwaar. Kant (1774) heeft een synthese geformuleerd. Het verstand geeft betekenis aan wat er empirisch wordt waargenomen. Het klinkt voor de hand liggend. Maar de strijd tussen de twee ‘scholen’ gaat onverminderd voort. Impliciet blijkt dit uit de vele discussies rond de beoordeling van concrete resultaten.

Micro- versus macromethodologie

Een tweede debat gaat over de vraag of een analyse moet beginnen bij een systeem als geheel, of bij het kleinste deeltje van dat systeem. De eerstgenoemde is de macrobenadering. Het tweede wordt als de micro-benadering aangeduid. In de economische wetenschap is de hoofdstroom micro-georiënteerd. Ook macro-economische fenomenen worden verklaard door de micro-analyse. Dit betekent dat de verklaring van de werking van een markteconomie is gebaseerd op een analyse van één markt, welke op zijn beurt is gebaseerd op het handelen van één individu. Meestal wordt daarbij slechts één motief gehanteerd, dat is het economische motief. Sommige alternatieve benaderingen in de economie hanteren een macro-methodologie. Een aantal veronderstellingen over het feitelijke verloop van een economie wordt gebruikt om er een analyse van te maken. Hierbij worden soms ook andere dan het economische motief gebruikt, die het menselijk gedrag sturen. Daaruit wordt vervolgens een analyse gemaakt van het functioneren van één macro-markt, zoals bijvoorbeeld de arbeidsmarkt of de kapitaalmarkt. Het blijkt dat de  marktontwikkeling afhangt van de ontwikkeling van de economie als geheel. Industriële markten blijken in het vroege kapitalisme anders te functioneren dan in de periode van het laatkapitalisme. Een typische micro-methodologie produceert een universele analyse, welke in algemene termen wordt gegoten. Op basis hiervan kunnen specifieke markten worden geanalyseerd, zoals bijvoorbeeld de wereldmarkt voor cacao. Toen in 2008 de wereldeconomie een negatieve schok kreeg, te beginnen bij de Amerikaanse financiële markten, hebben financiële economen de crisis geadopteerd. Ook andere markten, zoals de huizenmarkt, de arbeidsmarkt en de pensioenmarkt raakten in een crisis. Het zou logisch geweest zijn, indien echte macro-economen de overheden van advies hadden gediend. Echter, de financiële economen domineerden het debat en gaven ook advies over noodzakelijke hervormingen op een hele serie andere markten. Een duidelijk voorbeeld van wetenschappelijk imperialisme.

In de sociologie bestaat ook een duidelijk onderscheid tussen de macro- en de microbenadering. In de 19e eeuw werd door een aantal klassieke sociologen een typische macrobenadering gehanteerd. Het functionalisme beschouwde de samenleving als een organisme, met een aantal belangrijke sectoren, die functioneerden als organen. Net als een mens is een samenleving een levende entiteit en ontwikkelt zich door voortdurende aanpassing aan de omgeving. Ook religie is een orgaan, dat andere organen zoals familie, onderwijs en gezondheidszorg betekenisgeving moet leveren. Uiteraard moeten andere organen hun input leveren om de mensen de mogelijkheden van leven te geven. Als één of enkele organen hun taken niet goed uitvoeren, functioneren ze niet goed. Hierdoor wordt de kwaliteit van de samenleving als geheel aangetast. Ze wordt steeds zieker, en  Net als met het menselijk lichaam en de menselijke geest, moeten de verschillende delen hun taakuitoefening op elkaar afstemmen. Functionalisten ontworpen corporatistische structuren. In de macrosociologie staan twee benaderingen ofwel paradigma’s tegenover elkaar, te weten de conflict- en de consensusbenadering. De eerstgenoemde stroming vooronderstelt dat een samenleving progressief is als een essentieel conflict wordt uitgevochten en de winnaar de belangrijkste kenmerken van de samenlevingsstructuur bepaalt. In de consensusbenadering, zoals de zojuist genoemde functionele benadering, wordt voorondersteld dat de grote sociale problemen alleen kunnen worden opgelost indien als gevolg van communicatie tussen strijdende partijen het wederzijdse begrip voor elkaars stellingname groeit.

In de microsociologie staat de vraag centraal hoe kleine groepen zich vormen. De Wet van Homans zegt dat mensen, die elkaar als gelijke ervaren, de neiging hebben een gezamenlijke cultuur te vormen. Ze leren te denken in termen van ‘wij’ in plaats van ‘ik’. De cultuur wordt versterkt als er een andere groep is, die een vergelijkbare positie inneemt. Zij worden aangeduid met ‘zij’. Als de tweede groep de eerste uitdaagt, zal deze rivaliteit de cohesie van de eerste groep versterken. Als er leden van ‘wij’ zich minder sterk houden aan de codes, dan dreigt er uitstoting. Het is mogelijk dat leden de homogeniteit van de eigen groep als te zwak beschouwen. Dat vermindert de gevechtskracht in de rivaliteit met andere groepen. Stel dat een man uit het Midden Oosten naar West-Europa is gevlucht. Hij wordt geaccepteerd door het land van aankomst. Hij krijgt een baan in een onderneming. Hij blijkt bekwaam te zijn, en hard te werken. Het autochtone personeel vindt hem echter maar een uitslover, en wordt hij gediscrimineerd. Willen we dit kunnen verklaren, hebben we niet alleen sociologie, maar ook economie nodig. Ook hebben we de micro- én de macromethodologie van beide disciplines nodig. De huidige praktijk aan de universiteiten laten dit allemaal niet toe.

De psychologie gebruikt de indeling tussen micro- en macroperspectief minder. Dit betekent dat de interactie tussen algemene kenmerken van de persoon een te geringe rol speelt bij de analyse van allerlei fysieke en mentale organen. Als de algemene fysieke en mentale conditie goed is, dan heeft dat een positief effect of het functioneren van alle onderdelen. James (1890) wordt gezien als de ‘oprichter’ van deze discipline. Hij beschouwde ‘perceptie’ als het centrale begrip. Hiermee sloot hij aan op het werk van Kant. James beschouwde ‘introspectie’, naast zintuiglijke waarneming, als één van de twee primaire kennisbronnen. De psychoanalyse heeft veel aan ‘interne waarneming’ gedaan. Cliënten werden in een gesprek met een therapeut gevraagd naar hun gevoelens en ervaringen. Zo trachten ze mensen zichzelf te leren kennen.

Gedurende de eerste decennia van de 20ste eeuw veranderde met methodologische klimaat in de wetenschap aanzienlijk – een typisch voorbeeld van een macro-psychologisch en macro-sociologische factor. Introspectie werd als subjectief, en daarmee als onbetrouwbaar gezien. De cognitieve psychologie stortte zich op leerprocessen, waarbij geabstraheerd wordt van het gevoel en de emoties. De mensen worden geconfronteerd met beelden en teksten. Daarna wordt gekeken of proefpersonen in staat zijn om de kennis die in hun geest was gestopt, ook weer opvraagbaar is. Zo ja, dan functioneert de geest goed als opslagplaats van informatie. Gedragspsychologie ging nog een stap verder. De geest wordt beschouwd als een zwarte doos – we kunnen niet zintuiglijk waarnemen wat er in zit. We kunnen levende wezens met iets confronteren (input), om vervolgens te zien of dit tot gedragsverandering leidt (output). Vele proeven hebben hierbij niet alleen betrekking op mensen, maar ook op dieren. De resultaten brachten de onderzoekers tot de conclusie dat de proefdieren en proefpersonen sterk vatbaar zijn voor conditionering. Als de omgeving niet verandert, veranderen de objecten van onderzoek hun gedrag niet. Vele dictators hebben gebruik gemaakt van dit resultaat. De biologische psychologie abstraheerde ook van de geest. Men richtte zich louter op het lichaam, en vooronderstelde dat de geest geen exogene oorzaak kan zijn van lichamelijke ziekten. Als het lichaam gezond is, dan is de geest ook gezond. Mentale problemen worden aangepakt met behulp van pillen. De laatste decennia richt deze gedachtenstroming zich vooral op de relatie tussen hersenen en gedrag. Misschien kunnen we de werking van de hersenen verbeteren door er hele kleine machines in te bouwen. Zo kunnen we mensen die vaak boos en agressief zijn, structureel tot bedaren krijgen.

Het is duidelijk dat deze strategie veel vragen van sociale en morele aard oproept. Het laat zien dat een specialisatie met een restrictieve methodologie desastreus kan zijn. De meest recente ontwikkeling in de psychologie is die van de positieve psychologie. Het woord ‘positieve’ verwijst hier naar de methodologie van het logisch positivisme, bekend van de Weense Kring, die in de jaren 1920 furore maakte. Alleen een zuiver empirisme kan korte metten maken met alle subjectieve vooronderstelingen. Een robot zal uiteindelijk de ware oplossing zijn. We werken alleen nog aan een zuiver objectief algoritme.

De humanistische psychologie verzet zich hiertegen. Het paradigma omschrijft de mens als een persoon die op zoek is naar zijn eigen identiteit. Hij wil vandaar uit handelen en zijn zelf ontdekken. Alleen dan zal hij in staat zijn door middel van zijn eigen creativiteit duurzaam tevreden te zijn. Dat gevoel impliceert dat voor hem het leven zin heeft. Als hij dood gaat, ziet hij terug op een rijk leven, waarin geen plaats meer was voor existentiële angst, boosheid en verdriet. Een bekende therapeut die hier veel over heeft geschreven, is Rogers. In zijn therapeutische sessies legde hij de nadruk op het luisteren naar zijn patiënt, en op het herhalen door de therapeut van de tekst van de client . De mens zelf is de uiteindelijke bron van zelfkennis, en daarmee van zingeving.

Logische versus historische benadering

Een derde methodologisch debat gaat over het conflict tussen een logische en een historische benadering. We hebben gezien dat de sociale wetenschappen vooral waren gebaseerd op een idee, die met behulp van logica is uitgewerkt in de vorm van een analyse. Het evolutionaire perspectief heeft de economische, de sociale en de psychische logica echter afgewezen als zijnde ahistorisch. De werkelijkheid is historisch van aard, niet logisch. Het verleden bepaalt de huidige situatie. Onze reactie daarop bepaalt de toekomst. In de analyse wordt dit aangeduid met pad-afhankelijkheid. Er is maar één motief, die het gedrag drijft, en dat is de drang tot overleving. Empiristen onder de evolutionaire wetenschappers aarzelen om dit motief te vermelden: “de geest is voor ons een zwarte doos”. Er zijn twee redenen waarom de geschiedenis zich niet steeds herhaalt. Ten eerste kunnen mensen van hun fouten leren. Ten tweede impliceert de technologische vooruitgang dat de situatie nooit identiek is aan situaties in het verleden.

In de uitwerking heeft de historische benadering twee belangrijke eigenschappen. In de eerste plaats kunnen belangrijke historische gebeurtenissen een grote invloed hebben het gedrag van besluitvormers. Zo zijn Duitse economen nog steeds getraumatiseerd door de monetaire gebeurtenissen in de jaren 1920. De inflatie was zo hoog, dat het hele economische en sociale systeem werd bedreigd. Vele historici zien deze inflatie als één van de oorzaken van de Tweede Wereldoorlog. Tot op de dag van vandaag bepleit de Duitse centrale bank voor een krap monetair beleid, daarbij de overige leden van de eurozone om begrip vragend voor de Duitse geschiedenis. In de tweede plaats heeft de historische benadering veel aandacht voor het fenomeen innovatie. Als technisch onderzoekers nieuwe combinaties van materialen en processen vinden, dan is dat een onomkeerbaar proces. Resultaten zijn niet te plannen en fouten kunnen verstrekkend zijn. Het gebruik van kernwapens is een goed voorbeeld. We hebben de technologie ontdekt, en kunnen de nieuwe kennis niet meer vergeten. De Amerikanen hebben twee keer een atoombom gebruikt om Japan in 1945 op de knieën te krijgen. Sindsdien blijft de dreiging van een kernoorlog als een zwaard van Damocles boven ons hoofd hangen. Logische analyse van menselijk gedrag heeft een motief nodig, om het idee en gevoel dat erachter schuilt logisch uit te werken. De evolutionaire benadering neemt aan dat de werkelijkheid werkt als een organisme, niet als een mechanisme. De systemen zijn open, niet gesloten. Dit betekent dat logica en de daarvan afgeleide wiskunde grote moeite heeft om dit type van effecten te modelleren en te voorspellen.

Introspectie versus zintuiglijke waarneming

Een vierde methodologisch debat betreft de rol van introspectie tegenover zintuiglijke waarneming. Het is een uitbreiding van de tegenstelling tussen het verstand en de zintuiglijke waarneming. Het was voor iedereen al duidelijk dat de zintuigen ons lelijk in de steek kunnen laten. Dit was voor Hume de reden waarom hij zijn empirisme niet meer kon volhouden en wegzakte in scepsis. Maar dat het verstand ons ook kon confronteren met grote problemen, werd in de vorige eeuwen nog niet zo gezien. Mensen nemen niet waar, maar percipiëren objecten. Maar wat beïnvloedt de wijze van perceptie? Is dat rationeel of spelen emoties ook een rol? Introspectie kan hier meer over zeggen. Hoe leren we door welke bril we onze omgeving percipiëren? Door ons gevoel en onze emoties waar te nemen! Indien we vervolgens met andere mensen communiceren over de resultaten met betrekking tot een bepaalde situatie, ontdekken we dat er verschillen bestaan. Hoe komt dat?

We hebben bij onze geboorte de potentie om een intuïtie te ontwikkelen, meegekregen. Bovendien hebben we een volstrekt eigen gevoel, die dit vermogen ontwikkelt en stuurt. Deze intuïtie is de basis voor onze oordeelsvorming. Zo bouwen we zelfkennis op, en leren we waarom de éne persoon iets anders ziet en wil dan een ander persoon. Deze laatste stap wordt in de moderne wetenschap niet gedaan. Zoals al eerder gezegd: de mens zelf blijft buiten schot, en is vervangen door categorieën en groepen. Mensen die wel naar zichzelf kijken en langzamerhand meer wijsheid opbouwen, worden afgedaan in termen van ‘spiritueel’, ‘esoterisch’ of nog erger. In sectie 6 gaan we nader in op de analyses van Cornelis op dit gebied.

Gesloten versus open systeem

Een vijfde methodologische debat gaat over de vraag of onze realiteit als een gesloten of als een open systeem moet worden beschouwd. De moderne visie ziet realiteit als een te beheersen systeem. Door zoveel mogelijk mensen te vervangen door geprogrammeerde machines, neemt de stabiliteit van het totale systeem toe. Idealiter is daar buiten niets dat  de orde kan verstoren. Daarom kiezen moderne wetenschappers voor een gesloten systeem, waarbij modellen gedetermineerd zijn.  Het idee van de beheersbaarheid is vaak ter discussie gesteld. De realiteit is chaotisch. Computermodellen laten zien dat ontwikkelingen bij toeval een tijdlang harmonie genereren. Maar een vlinder in China kan het natuurlijke wereldsysteem beïnvloeden. Onder de naam complexiteitsanalyse wordt onderzoek gedaan naar het gedrag in zeer complexe situaties. Eén van de bekendste wetten in de wiskunde, te weten de wet van Gödel, stelt dat geen enkel systeem autonoom is. Het is altijd ingebed in een samenstel van andere systemen. Dit betekent dat er wel degelijk een wereld buiten onze zintuigelijke ervaringen is. Met andere woorden, er is iets! In religieuze kringen wordt nagedacht of er manieren zijn om dat ‘iets’ in te vullen.

Een voorbeeld van onderzoek van een gesloten systeem is de neoklassieke analyse van de wereldeconomie. Er zijn geen exogene economische variabelen die steeds weer veranderen, en daarmee de economische wereld beïnvloeden. De vergelijkingen in het neoklassieke model bevatten een aantal constante relaties. De coëfficiënten worden niet beïnvloed door relaties buiten het model. Wel is het gebruikelijk om de wereld voor stochastisch te houden. Dit houdt in dat er altijd toevallige kleine afwijkingen in de gevonden waarden zijn. Een model van een kleine economie met veel internationale transacties heeft een aantal exogene variabelen, waardoor het systeem van deze economie open is. Maar de relaties kunnen – afgezien van een incidentele component – niet veranderen. De openheid als gevolg van exogene variabelen wordt extrinsiek genoemd.  De openheid, die leidt tot relaties, waarvan de coëfficiënten niet constant zijn, wordt intrinsiek genoemd. Het idee van een stochastische wereld helpt ons regelmatigheden te ontdekken in een wereld, zelfs als er geen wetten zijn die de realiteit dicteren. Stochastiek heeft zijn eigen wetten en zijn eigen restricties. De belangrijkste is de vooronderstelling dat de gekozen categorieën homogeen zijn.

We zien dat in de besproken sociale wetenschappen de moderniteit een grote rol speelt. In de economie is de econometrie dominant geworden. In de sociologie is het empirisch onderzoek gaan overheersen. In de psychologie zijn het de hersenen, die centraal staan, niet de geest. In de volgende sectie zullen we zien dat religie en filosofie een belangrijke tegenkracht vormen, waaruit geput kan worden voor de ontwikkeling van een emancipatorische wetenschap. Dit is de visie op wetenschap die zich niet louter richt op stabiele relaties tussen zintuiglijk waargenomen grootheden. Wetenschap moet ook nieuwe ideeën leveren en mogelijkheden formuleren die kunnen dienen als referentiepunten.

In de volgende sectie zullen we nader ingaan op een paar filosofen en religieus geïnspireerde mensen, die belangrijke noties hebben ingebracht in de discussie over oorsprong en aard van mensen en hun situatie.

  • Filosofie en religie over de aard van de mens en zijn situatie

Er is een nauwe relatie tussen de Westerse filosofie en de Westerse wetenschap. Filosofen hebben weinig weerstand geboden tegen de voortgaande secularisatie en reductie van het fenomeen ‘realiteit’ tot louter empirisch waar te nemen materie. Daarom heeft het zin om te kijken of de Oosterse filosofie een bijdrage levert om de menselijke geest levend te houden. We beperken ons tot een korte beschrijving van Boeddha en de Boeddhistische beweging enerzijds, en het werk van Chopra (2000) anderzijds. Vervolgens besteden we aandacht aan Joodse religie en filosofie en aan teksten en daden van christenen en christelijke instituties.

Zo’n 500 jaar voor Christus leefde in het gebied van Tibet, Nepal en India een man, genaamd Boeddha. Op jonge leeftijd besloot hij een zwerftocht te maken. Tot dan had hij geïsoleerd en in rijkdom geleefd. Wat hij zag, schokte hem – zoveel armoede en gebrek aan gezondheid. Hij besloot er iets aan te doen. Hij kreeg een grote schare volgers, die hem aanbaden vanwege zijn onbaatzuchtigheid. Na een tijd trok hij zich terug, en begon met mediteren. Hij heeft allerlei geschriften nagelaten. Zijn basisidee was dat de menselijke geest sterk was bezet door alledaagse zaken. Geen wonder als de armoede zo groot is. Maar de grootste ramp is echter dat mensen zichzelf kwijt waren geraakt. Grondige zelfkennis kan ertoe leiden dat de behoeften afnemen, en de geest vrijer wordt. Zo ontstaat, zelfs in armoede, meer oog voor de behoeften van andere mensen. Wel vergt het een enorme training, die zeer gedisciplineerd moet worden uitgevoerd. In de landen waar veel mensen zich als een boeddhist zien, heeft deze filosofie echter niet geleid tot een welvarend leven voor alle mensen en waar de natuur met respect wordt behandeld. Conservatieve, sterk hiërarchische samenlevingsstructuren leiden nog altijd tot uitbuiting van de massa door een kleine elite.

Tegenwoordig zien we de laatste decennia meer aandacht voor het boeddhisme in het Westen. Allerlei yoga- en meditatiepraktijken schieten als paddenstoelen uit de grond. Wel zien we een typische Westerse invloed. Het moet allemaal snel, en technisch. Tijd om het hoofd echt leeg te maken, is er niet. Boeddhistische natuurkundigen zijn een visie op God gaan ontwikkelen, die niet strijdig is met de moderne kwantum mechanica. Chopra (2000) maakt een onderscheid tussen 3 gebieden, die met elkaar onze realiteit vormen. In de eerste plaats hebben we materie. Als we de atomen erg vaak splitsen, komen we in een subatomaire wereld terecht. Het blijkt dat materie heel veel ruimte bevat, waardoor ons beeld van materie als dichte massa moet worden gewijzigd. Het blijkt meer een structuur te zijn. Dit tweede terrein is de kwantumwereld, waar klassieke-fysische noties als tijd en ruimte zich anders voordoen. Er worden tegenwoordig computers gebouwd op basis van de kwantum theorie, welke een veel grotere capaciteit hebben. Het derde gebied noemt Chopra het virtuele domein. Hier bevindt zich trillende energie, die in staat is om contact te leggen met materie. Chopra beschouwt de energie die hier aanwezig is als de geest van God, die de schepper van onze realiteit is. Geïnspireerde mensen hebben een  sterke wilskracht, waarmee ze energie putten uit deze oneindige voorraad. Een theologisch probleem is wel dat we God wel kunnen postuleren, en als schepper van onze werkelijkheid zien. Maar als we trillende energie God noemen, rijst de vraag wie God heeft geschapen. Wel kunnen we zeggen dat God de schepper van energie is, en deze doet trillen.

Duizenden jaren eerder hadden de Joden al een religie ontwikkeld. De Thora – nu ook de eerste vijf boeken van de Christelijke Bijbel – vormt hiervan de neerslag. De stichter was Abram, een Jood in ballingschap, die niet langer in Babylon kon leven. Het Babylonische rijk werd bestuurd door heersers, die een primitieve religie beleden. Kort gezegd komt dit primitivisme neer op het volgende paradigma (Girard, 1978). Elke stam heeft zijn eigen god. Wijze ouderen hebben kennis over de omgang tussen God en mensen van hun voorouders gekregen, en geven deze traditie weer door aan de volgende generatie. Goden zijn rivalen van elkaar en hun strijd verloopt ook via de mensen. Dat motiveert stammen om veelvuldig de strijd met elkaar aan te gaan. Succes vergroot de kans dat de God van de winnaars hen zegent. Ze vragen veel offers van mensen, zodat ze kunnen laten zien dat ze God vrezen. Zelfs kinderen worden regelmatig geofferd.

Abram kon deze praktijken niet langer aanzien, en besloot met een aantal familieleden weg te gaan. Hij sloeg zijn tenten op in het gebied dat nu door Israëlieten en Palestijnen wordt bevolkt. Stap voor stap werden allerlei primitieve praktijken losgelaten. Het kind offer  werd afgeschaft en het idee dat mensen die in God geloven geen koning nodig hebben, werd besproken. Ook het gedrag van de leider werd vaak kritisch belicht door de profeten. De samenleving werd geordend met behulp van Tien Geboden – tot op de dag vandaag in Joodse en christelijke kring een belangrijke Wet. Ook voor het economisch leven werden tal van innovaties doorgevoerd. Als mensen langdurig schulden hadden, werd de schuldeiser gemaand om in ieder geval een deel daarvan kwijt te schelden.

Een groot probleem is het primitieve idee dat zij het ware volk van God zijn: de uitverkorenen. De religieuze Joden waren van mening dat het grondgebied waar zij woonden door God aan hen was gegeven. Religieuze wetten staan boven de wetten van de Staat. Op dit moment is ongeveer de helft van de Joodse populatie in Israël seculier. Maar de orthodox-religieuze Joden hebben gezinnen met een hoger geboortecijfer. Hierdoor is hun religie een groot politiek gevaar. is hun politieke opstelling een gevaar voor de staat.

Behalve orthodoxe Joden, zijn er ook vele Joden die een heterodoxe houding aannemen ten aanzien van religieuze en sociale vraagstukken. Eén van de grootste is de filosoof Buber. In de loop van zijn leven heeft hij steeds meer de pretentie God te kennen, opgegeven. In tegenstelling tot de westerse filosofie richtte hij zich op persoonlijke relaties. Als mensen elkaar in allerlei organisatorische verbanden tegenkomen, handelen ze vaak als functionaris. Hun gedrag wordt daarbij bepaald door de positie, die ze in de organisatie innemen. Tot op zekere hoogte is dat efficiënt natuurlijk. Maar vanuit menselijk perspectief is dat gevaarlijk. Een functionaris kan zijn ondergeschikten als handelswaar gaan beschouwen. Maar een echt menselijk contact kenmerkt zich door communicatie. Een hoofd van de afdeling wordt niet alleen geacht duidelijk te zijn over de verschillende taakverdelingen. Hij is ook verantwoordelijk voor een rechtvaardige behandeling van zijn mensen. Buber heeft de persoonlijke relatie tussen mensen uitgewerkt onder de titel “Ich und Du”. De filosoof Levinas bouwt voort op dit werk. Hij stelt dat waar twee personen – in een diep gesprek – elkaar in de ogen hebben gekeken, zij God hebben ontmoet. Zonder religieuze fundering – we zijn allemaal kinderen van God – worden mensenrechten al  gauw ondergesneeuwd door efficiency- of machtsoverwegingen.

Het christendom is een afsplitsing van het jodendom. De apostelen van Jezus zijn de wereld ingegaan om het evangelie te verkondigen. Orthodoxe Joden zien hem als één van de profeten. Ze wachten nog steeds op de Verlosser. Jezus wordt door christenen echter beschouwd als de enige Zoon van God. In 325 n.C. heeft een concilie van christelijke leiders besloten om een reeks van teksten, waaronder de Thora, in één bundel uit te geven onder de titel Bijbel. Het wordt gezien als Gods Woord en moet letterlijk worden begrepen. Het is de geschiedenis zoals God zelf die heeft geschreven. Wie gelooft dat de kruisiging van Jezus hem van zijn zonden verlost, komt in de hemel. Anderen gaan naar de hel. Evenals de Joden beschouwen Christenen de Tien Geboden als Gods Wet. De belofte van God is dat door het in acht nemen van zijn Wet de aarde zal bloeien als een roos. Er zal welvaart en gerechtigheid zijn.

Het respecteren van de Wet van God blijkt niet eenvoudig. Zodra de Kerk macht kreeg, begon het misbruik ervan. Galilei kreeg te horen dat zijn stelling dat de aarde om de zon draait, een belediging was van het Woord van God, waarin het omgekeerde werd beweerd. In 1517 stapte Luther uit de door Rome bestuurde katholieke kerk. Hij kon de misleiding en uitbuiting van arme mensen door de kerk niet langer aanzien. Hij besloot de bijbel te vertalen in het Duits, zodat ieder mens met enige scholing de heilige teksten zelf kon lezen. Het protestantisme was geboren. Cultureel was dat een hele grote stap. Het doorbrak het idee van een hiërarchie. Het geloof werd een individuele zaak. Personen kunnen zich verenigen in een kerkgenootschap en door middel van overleg de inhoud van hun geloof vaststellen. Geen dictaat meer, maar een democratisch proces.

In de loop der tijd hebben zich vele afsplitsingen voorgedaan in de Protestantse wereld. Tot op de dag van vandaag zijn er orthodoxe stromingen, die de Bijbel letterlijk opvatten, en kritisch staan tegenover allerlei wetenschappelijke ontwikkelingen, zoals de evolutietheorie in de biologie. Daarnaast zijn er heterodoxe stromingen, waarbij de bijbel een belangrijk historisch boek is, die in zijn culturele context moet worden begrepen. Teksten aan elkaar voorlezen inspireren en troosten mensen. De bijbel biedt een kader waarbinnen mensen hun leven als zinvol ervaren. Deze narratieve benadering functioneert als een alternatief voor de orthodoxe benadering. De Christelijke bevrijdingstheologie kan hieronder gerekend worden. Als derde stroming kunnen we individuen en kleine groepen rekenen, die de wereld met een open geest benaderen. Ze leren van allerlei religies, filosofieën en wetenschappelijke methodologieën, om vervolgens een eigen visie te ontwikkelen. Zo zien we dat de filosoof en atheïst Habermas met de Rooms-Katholieke Kerk praat over wat we kunnen leren van de kwantumtheorie. De Dalai Lama reist onvermoeibaar de wereld rond en luistert naar mensen  en troost ze. Witteveen is lid van de Soefibeweging en schrijft teksten, die het aardse en het religieuze met elkaar verbinden Witteveen (2001). Girard heeft een grondige studie gemaakt van primitieve culturen, en heeft daaruit afgeleid, dat in ons onbewuste kennis ligt opgeslagen, die ons vertelt waarom we steeds weer geweld gebruiken om onze sociale conflicten te beslechten. Populair uitgedrukt weten we allemaal van de olifant in de kamer waar niemand over durft te beginnen [ In sectie 5 gaan we dieper in op zijn werk]. Goudzwaard, een orthodox christen, maakt zich zorgen over de wereldwijde sociale conflicten en milieuproblemen. Hij belicht deze vanuit het Bijbelse bevrijdingsverhaal.  Zijn idee van de moderne tunnelvisie wordt door Amerikaanse evangelische groepen in de staat Michigan verder uitgewerkt. Orthodox, en toch zo aards.

In sectie 2 hebben we gezien dat de moderne wetenschap steeds meer van God en mens zijn vervreemd. We worden gezien als machines, die goed aangestuurde robots kunnen maken. Hun kwaliteiten – niet foutloos natuurlijk – zullen beter zijn dan mensen.

In sectie 3 hebben we gezien dat overal in de marge mensen zijn geweest, die fundamentele kritiek hebben geleverd op dit beeld van de mens. We hebben ook gezien dat tal van religies principieel dan wel in praktische zin de gewelddadigheid, zoals indringend door Girard beschreven, zelf in de praktijk hebben gebracht. De combinatie van moderne fragmentatie en (al dan niet religieuze) gewelddadigheid zal uiteindelijk dodelijk zijn in een wereld vol met moderne technologie. Slechts enkele personen en kleine groepen begrijpen dit ten volle.

In de volgende sectie zullen we Cornelis (1990) bespreken, die op niet-religieuze wijze de moderne dwalingen bestrijdt.

  • Cornelis en de logica van het gevoel

De wetenschapsfilosofie bespreekt twee primaire bronnen van kennis. In de eerste plaats introspectie ofwel interne waarneming. Ieder mens voelt – bewust of onbewust – wat er in hem omgaat. In de loop van zijn leven leert een persoon een taal, die het mogelijk maakt om over gevoelens na te denken. Meestal is dat zijn moedertaal. Hij ontdekt dat zijn denken alleen zinvol is als het voldoet aan een aantal regels van de logica, zijnde de taal van het verstand. Het gevoel levert inhoud en de logica levert de vorm. We ontwikkelen allemaal een intuïtie, welke we kunnen voorstellen als een uiterst compacte opslag van kennis. Hierdoor kunnen we bijvoorbeeld zeggen dat we economisch gemotiveerd zijn. Door middel van een definitie van het begrip ‘economisch’ ontwikkelen we een analyse van menselijk handelen. Met behulp van deze analyse kunnen we een theorie afleiden. Een voorbeeld van een orthodox-economische theorie is de stelling: ”in geval van een vraagoverschot op de arbeidsmarkt zal de loonvoet gaan stijgen”. Veel economen hanteren een axioma, die zegt dat in de dagelijkse praktijk het economisch motief altijd en overal dominant is – zeker in de context van competitieve markten. We kunnen dus abstraheren van de aanwezigheid van andere motieven. Hiermee wordt de orthodoxe analyse geschikt om empirisch getoetst te worden. Dit is dan de tweede bron van kennis. Theoretisch goed gefundeerde hypothesen worden empirisch getoetst. Ze zijn altijd afhankelijk van tijd en plaats. Bijvoorbeeld, hoe sterk is de verwachte loonstijging in Noorwegen in de periode 1960-2020 die het gevolg is van 1% toename in het vraagoverschot?

We hebben gezien dat de rol van de geest steeds kleiner is geworden. De moderne benadering beschouwt interne waarneming als subjectief, en daarom onbetrouwbaar. Net als dieren hebben mensen nauwelijks vermogen om zichzelf te leren kennen. Bovendien hebben ze er belang bij dat ze geen open boek zijn, noch voor zichzelf noch voor mensen in hun omgeving. Daar zou ongetwijfeld misbruik van worden gemaakt.  Moderne wetenschap wil zich beperken tot empirisch waarneembare grootheden, en daar hoort gevoel en intuïtie niet bij. Het begrip empirisch refereert aan waarnemingen via de klassieke zintuigen, te weten de ogen, de oren, het reuk-, tast- en smaakorgaan. Kant heeft indertijd filosofisch aangetoond dat we alleen iets extern kunnen waarnemen als we een idee hebben van de betekenis van bepaalde fenomenen. Als we de betekenis van een bepaald fenomeen niet kennen, weten we niet hoe we moeten reageren. Het is precies de intuïtie-gebaseerde analyse die betekenis geeft aan de gebruikte begrippen. Deze betekenis maakt het mogelijk om een empirische indicator te vinden. Economische begrippen zoals inflatie, werkloosheid, en begrotingstekort zijn cultureel gebonden. Afhankelijk van de keuze van paradigma, die leidend is voor de ontwikkeling van analyse en theorie, wordt voor de één of voor een andere indicator gekozen. Dit betekent dat in het paradigma onderzoek aandacht moet worden gegeven aan de sturende rol van ons gevoel.

Cornelis heeft in 1990 een boek gepubliceerd, dat de moderne wetenschap op zijn kop zet. Het is daarom niet vreemd dat zijn werk buiten een aantal sociale cybernetici weinig bekend is geworden. Wetenschapsfilosofisch is het boek echter een hoogvlieger. De titel is “de logica van het gevoel”. Zijn paradigma bestaat uit de volgende stellingen. Mensen hebben een aangeboren logisch onbewuste. Hij bedoelt daarmee dat in ons gevoel vanaf de conceptie veel kennis verborgen ligt. Dat gevoel betreft het verlangen om al lerend een eigen identiteit te ontwikkelen. Op basis daarvan wil ieder mens graag zelf het stuur over zijn leven in handen hebben.

Cornelis onderscheidt drie fasen van ontwikkeling van de mensheid, van de mens, en van het ongeboren leven. In de eerste fase domineert het natuurlijke systeem. Om de natuurlijke angst te verminderen, vertellen mensen elkaar verhalen waaruit blijkt dat ze worden bestuurd door goden, die ons zegenen als we hen dienen. Zulke verhalen geven een antwoord op de vraag waar we vandaan komen, en waar we na de dood heengaan. Deze zekerheid geeft de mensen een houvast, waardoor de natuurlijke angst vermindert. Ze vormen groepen, veelal op basis van familierelaties. Anciënniteit is een belangrijk besturingsprincipe. Priesters en medicijnmannen hebben een hoge status. Kennis van goden en van de natuur werd doorgegeven aan de volgende generaties. Rituelen zijn bedoeld om de groepseenheid in stand te houden. Als bepaalde groepen nomaden succesvol zijn in een bepaald gebied, hebben ze de neiging om zich daar te vestigen. Ze verklaren dat gebied tot hun eigendom. Als vele stammen een gebied claimen in dezelfde regio, ontstaan er vaak conflicten. De oudsten van de stammen, die bij het conflict zijn betrokken, hebben dan de taak om een wijze oplossing te bedenken en door te voeren. Ook binnen een stam kunnen verschillen ontstaan, en zijn interne conflicten niet zeldzaam. Naarmate de mensheid groeit en ook hun woongebied zich snel uitbreidt, worden de conflicten lastiger te beheersen. Sommige gebieden hebben zo’n sterke organisatie dat ze andere regio’s veroveren en uitbuiten. Macht en willekeur heersen, afgewisseld door oorlogen en nieuwe machtsevenwichten.  Dit natuurlijk systeem beheerst grote delen van de geschiedenis. In bepaalde gebieden is de ontwikkeling echter verder gegaan.

In Europa groeide de behoefte om regels te bedenken waar iedereen zich aan zou moeten houden. Een tweede systeem ontstond, door Cornelis aangeduid als het sociale regelsysteem. Elke regio kreeg op deze manier een bestuurssysteem, waarin de overheid over de burgers regeerde. Koningen konden niet meer naar willekeur oorlogen voeren. De overheid besliste of een oorlog het belang van de burgers diende. De eerste vormen van onderwijs en zorg gaven een toenemend aantal burgers de gelegenheid om een prestigieuze positie in de samenleving te veroveren. Competentie werd een belangrijk criterium voor prestige, niet louter een adellijke komaf. Mensen met competenties voelen de behoefte om rechtvaardig te worden behandeld. Daarmee wordt de voedingsbodem voor agressie en geweld gedeeltelijk weggenomen. Het welzijn van mensen werd bevorderd door sociale erkenning van bekwaamheden.

Maar de vele regels beginnen vervolgens steeds meer mensen te beperken in hun mogelijkheden. Ze kunnen hun individuele ambities niet kwijt in een systeem dat steeds meer wordt beheerst door regels en machines. De mens heeft daarin niet zoveel te vertellen – gewoon doen wat de machines vragen. Terwijl in het eerste systeem de identiteit van een individu verborgen is, hebben we in het tweede systeem vooral te maken met een zwijgende mens. En dat terwijl het algemene opleidingsniveau maar blijft stijgen. De spanningen in de arbeidsverhoudingen en in het politieke systeem groeien. Er komt meer behoefte aan communicatie. De machtsverhoudingen wijzigen zich, waardoor meer overleg en wetswijzingen worden afgedwongen.

We zijn nu inmiddels in het derde systeem aangeland, te weten het communicatiesysteem. Er wordt in de samenleving steeds meer overleg vereist tussen personen met verschillende specialismen. Daarbij komen ook verschillen in methodologie naar voren, die het gesprek hinderen. Iedere specialist wordt nu geacht zijn eigen paradigma goed te kennen. Gesprekken over elkaars uitgangspunten vormen een ideale methode om bewust te worden van de logica van het eigen gevoel. Mensen leren hun eigen identiteit kennen, maar lopen het risico om de posities waaraan ze daarvoor halsstarrig vasthielden, te moeten verlaten. Creativiteit ontstaat in de communicatie tussen mensen, die elkaars identiteit leren kennen en respecteren. Mensen ontwikkelen op deze manier een autonome ruimte, waarin de logica van hun gevoel niet louter wordt bepaald door de groep waartoe ze behoren.  De communicatieve mens is geboren. In een dergelijke samenleving worden alle burgers serieus genomen – in hun belangen en hun ideeën.

Aanleg is aangeboren, maar karakters niet. In voortdurende communicatie – met zichzelf en met anderen – kunnen mensen hun houdingen veranderen. De angst om zichzelf te verliezen en de boosheid vanwege onrechtvaardige praktijken verminderen. Eigen beslissingen kunnen nemen, en een zelf gekozen pad gaan, werkt uiteindelijk zeer bevredigend. De mens voelt zingeving.

De belangrijkste stellingname van Cornelis kan als volgt worden samengevat. Ieder mens heeft een gevoel over zijn eigen leven. Naarmate hij ouder wordt, groeit het bewustzijn aangaande dat eigen gevoel. Mensen bouwen een intuïtie op dat verder gaat dan het dierlijke instinct en leren er een taal aan te verbinden. Communicatie leidt tot ideeën die de kern van een bepaald fenomeen aangeven. Een ideologie, oftewel de logica van een idee is een geheel van analyse en theorie die gebaseerd is op dat idee. Als het gevoel leidt tot een theorie, die realistisch genoeg is, kunnen hiervan hypothesen worden afgeleid die empirisch worden getoetst. Het komt echter veel voor dat de logische analyse betrekking heeft op een partieel systeem – niet te verwarren met een specifiek systeem. Het begrip partieel verwijst naar een aspectsysteem, niet naar een subsysteem. Bijvoorbeeld de economische logica, de sociale logica, of de psychische logica behandelen slechts één aspect van menselijk gedrag. Als we bijvoorbeeld besluiten een bepaalde opleiding te volgen, spelen daar economische, sociale en psychische motieven een rol. De orthodoxe economie is pure economische logica, en het sociale en het psychische zijn weggedacht. In de natuurkunde bestaan ook veel partiele wetten. Maar door de natuurlijke situatie te isoleren van zijn omgeving, kunnen we er toch gebruik van maken. Koperdraad geleidt elektriciteit alleen als het koper wordt omhuld door een rubberachtige substantie, bijvoorbeeld. In de samenleving kan die methode moeilijk worden gebruikt. Het economische, sociale en psychische aspect treden altijd en overal tegelijkertijd op. Daarom is voortdurende communicatie tussen de genoemde logica’s noodzakelijk. In de volgende sectie gaan we in op mijn eigen bijdragen op het vlak van de filosofie en analyse van de sociale wetenschap (Keizer, 2015).

  • Een multidisciplinaire benadering van sociale wetenschap

 Economie, sociologie en psychologie zijn de drie primaire sociale wetenschappen. Aan de naam is af te lezen dat ze de (oorspronkelijke) opdracht hadden om respectievelijk de economische, de sociale en de psychische logica te analyseren. De naamgeving sluit goed aan bij de filosofie van Cornelis. De economische wetenschap is gebaseerd op het gevoel van mensen dat middelen schaars zijn. Daarom is het essentieel om de aanwezige middelen optimaal te alloceren over de verschillende gebruiksmogelijkheden. De discipline heeft een economische wereld geconstrueerd, waarin wordt verondersteld dat alleen het economische motief mensen drijft. Het doel van alle individuen is hierbij maximale behoeftebevrediging. De sociologie wordt geacht zich bezig te houden met de sociale logica. Welk gevoel ligt ten grondslag aan bestaande relaties tussen mensen? Het doel van individuen en groepen is zo veel mogelijke erkenning van de sociale omgeving te krijgen, oftewel status. Een sociale wereld wordt geconstrueerd waarin wordt verondersteld dat mensen alleen door sociale motieven worden bewogen. De psychologie dient zich bezig te houden met de psychische logica. Welk gevoel houdt de verschillende onderdelen van de psyche in balans? De geest wordt beheerst door de wet van de homeostase. Het doel in de psychische wereld is het bereiken van zoveel mogelijk zelfrespect. In de economische wereld zijn de sociale en psychische problemen van mensen volledig opgelost. In de sociale wereld hebben de mensen geen economische en psychische problemen. En in de psychische wereld zijn mensen rijk en hebben een heel goed sociaal netwerk. Maar personen lijden allemaal meer of minder aan mentale onevenwichtigheden.

In de economische wetenschap heeft de constructie van een economische wereld tot op de dag van vandaag veel invloed. Vele overheden voeren economisch beleid, dat hier op gebaseerd is. Een aantal kleine groepen hebben verschillende heterodoxe benaderingen ontwikkeld. De post-Keynesiaanse en de radicale economie hanteren een macro-economische methodologie. Ze zoeken niet naar analyses, die gebaseerd zijn op motieven van mensen. Ze beschouwen deze grootheden als bepaald door ontwikkelingen op macroniveau. In een depressie, bijvoorbeeld, hebben mensen sombere verwachtingen over de economie als geheel op middellange termijn. Dat gevoel bepaalt hoe mensen hun schaarse middelen alloceren. Met name de radicale economen zijn typische structuralisten. Zolang een economie functioneert op basis van wetten, die het kapitalisme vorm geven, zal het lijden onder een te lage loonvoet. De kapitaalcoëfficiënt blijft stijgen als gevolg van de aard van de technologische ontwikkeling. Dit betekent dat de winstvoet structureel daalt. Dit maakt dat alleen de grote bedrijven de concurrentieslag overleven. Met hun macht domineren zij de economie én de politiek. 

Dergelijke heterodoxe beschouwingen komen in de tekstboeken van de studenten nauwelijks voor. Kennis van heterodoxe economie wordt door  overheidsdepartementen, zoals het Ministerie van Economische Zaken en die van Financiën niet geapprecieerd.

In de sociologie vertonen de tekstboeken steeds minder aandacht aan de Klassieke sociologie, een macromethodologie dat vooral handelt over de economie als één van de belangrijke sectoren van de samenleving. De sociologiestudent krijgt tegenwoordig geen grondige inleiding in het denken van grote denkers, zoals Marx, Durkheim, Weber en Parsons. In de loop van de 20ste eeuw ontwikkelden een aantal sociologen een microbenadering. Onder de naam ‘symbolisch interactionisme’ en ‘rationele keuze’ werden verklaringen gezocht voor de ontwikkeling van sociale relaties. Het sociologieprogramma bevat meer wetenschapsfilosofie dan bij de economen het geval is. Toch blijft het vaak onduidelijk hoe de ontologie van de verschillende perspectieven in elkaar steekt. Dit feit hangt samen met de groei van empirisch onderzoek, waarbij een goede analytische basis ontbreekt.

In de psychologie presenteren tekstboeken vaak wel een overzicht van verschillende perspectieven. Keizer (2015) behandelt 6 stromingen en beoordeelt ze methodologisch. De cognitieve benadering onderzoekt de geest, maar beperkt zich tot gedachte informatiestromen. Leerprocessen worden besproken zonder dat gevoelens en emoties ter sprake komen. Deze partiele benadering wordt niet als zodanig benoemd, zodat empirisch onderzoek problematische uitkomsten hebben. Hetzelfde euvel doet zich voor bij de andere perspectieven. Zeker de biologische, waar de geest impliciet en daarmee volkomen endogeen blijft. De rol van neuropsychologie is enorm gegroeid onder de slogan “wij zijn ons brein’. De psychodynamische benadering komt ter sprake, maar wordt vaak als onwetenschappelijk afgedaan. De stroming leunt sterk op introspectie als epistemologie – voor een onderzoek van de psyché is dat een nogal voor de hand liggende keuze. De gedragspsychologie staat hier haaks op, en beschouwt de geest als een ‘black box’. De gedragseconomie is een combinatie van orthodoxe economie en gedragspsychologie. Dit blijkt een partiele integratie te zijn met veel betwistbare uitkomsten. Orthodoxe economie vooronderstelt dat mensen slechts economisch gemotiveerd zijn. Met andere woorden, ze zijn economisch, rationeel en niet-sociaal. Gedragseconomie correleert slechts impulsen en reacties erop. Maar als gedragseconomen vervolgens die correlaties interpreteren, constateren ze in veel gevallen dat mensen niet rationeel zijn. Een voorbeeld betreft vrouwen, die bezwaar maken tegen ongelijke beloning voor mannen en vrouwen, ook als ze beide dezelfde diploma’s en dezelfde ervaring hebben. De onderzoeker houdt deze vrouwen voor irrationeel en de werkgever als economisch en rationeel. Hij zal dus goede redenen hebben voor de gehanteerde ongelijkheid. De vrouwen die protesteren, hanteren echter een sociaal argument – “het is sociaal onrechtvaardig om ongelijke beloning in gelijke gevallen toe te passen”. Maar daar heeft de gedragspsychologie nu juist van geabstraheerd. Het is wetenschappelijk onaanvaardbaar om vrouwen die rechtvaardigheid bepleiten van irrationaliteit te beschuldigen. Door een gebrekkige methodologie worden vaak grote fouten gemaakt, en komt er geen zinvolle integratie tot stand. 

Elk van de drie wetenschappen zijn gebaseerd op één primair motief. Er zijn natuurlijk vele motieven te bedenken. Maar ze zijn altijd terug te brengen tot één van de drie. Zo is een financieel motief onderdeel van het economisch motief. Een moreel motief is daarentegen terug te brengen tot een sociaal motief. Psychologische motieven zijn uiteindelijk te begrijpen als we ze interpreteren als een motief gericht op een maximalisering van het zelfrespect. Gaan we echter een geïntegreerde analyse maken, waarin mensen een multimotivationele structuur hebben, dan zal het beeld belangrijk veranderen. Mensen die naar de winkel gaan, of naar hun arbeidsplaats, zijn multimotivationeel. Met andere woorden, ze zijn economisch, sociaal en psychisch. Ze hebben een bepaalde mate van efficiency, moraliteit en rationaliteit.  

Onderzoek levert vaak teleurstellende empirische resultaten. Econometristen, psychometristen en de sociometristen zijn vaak tevreden met een klein resultaat. Maar het weglaten van belangrijke variabelen leidt ertoe dat de verklaring van het gedrag geheel wordt toegerekend aan de variabelen die wel mogen meedoen. Abstraheren behoort te betekenen dat belangrijke variabelen meedoen in de verklaring, terwijl variabelen van geringe betekenis  – vóór het empirische gedeelte van het onderzoek vastgesteld – worden weggelaten. Vanwege het partiele karakter weet de onderzoeker niet hoe belangrijk de bij voorbaat weggelaten variabelen zijn.

Het empirische onderzoek, zoals in Keizer (2015) besproken, overziend, valt op dat de Westerse cultuur wordt gekenmerkt door een sterke drang naar materiele rijkdom en sociale status. Het zelfrespect van de moderne Westerse mens is voor een belangrijk deel afhankelijk van zijn economische en sociale resultaten. Gezien de grote dreigingen, die zich in de wereld voordoen, is dit een groot probleem. Het is noodzakelijk dat meer mensen een wijdere horizon krijgen, zowel in tijd als in ruimte. Het is essentieel dat groepen een positiever beeld krijgen van groepen mensen die anders zijn. De sleutel tot succes is dat mensen bereid zijn om door middel van introspectie zichzelf beter te leren kennen.

                                                                          ***

Orthodoxe economie wordt gekenmerkt door een strakke analytische structuur. Tekstboeken doen er goed aan om de orthodoxe methodologie voluit te behandelen. Het paradigma is het centrale gedeelte. Het laat helder zien op welke wijze de analyse eenvoudig wordt gehouden. Mensen worden beschouwd als perfect economisch, rationeel en asociaal (niet te verwarren met antisociaal). Perfecte rationaliteit betekent dat mensen precies weten wat ze willen. Al hun voorkeuren zijn naar prioriteit gerangschikt. Ze beschikken over voldoende wilskracht om korte-termijn verlangens te beheersen, en hun gedrag geheel af te stemmen op hun lange termijn doelen. Irrationaliteit bestaat niet in de economische wereld. Asocialiteit betekent dat sociale relaties niet bestaan. Alle relaties tussen mensen zijn van economische aard. De analyse moet logisch consistent zijn. Het model is statisch of dynamisch, maar niet historisch. De homo economicus ligt ten grondslag aan alle analyse. Het model is gedetermineerd, met andere woorden de realiteit is een gesloten systeem. Macro-uitkomsten zijn het gevolg van aggregatie van micro-resultaten. Alle markten worden gekenmerkt door perfecte concurrentie. Het systeem is altijd in de buurt van evenwicht. Met behulp van wiskunde kunnen de voorwaarden voor evenwicht worden bepaald.

Dit restrictieve model is zeer onrealistisch. Het kan absoluut niet dienen als theoretische basis voor empirisch onderzoek. De economische wereld bestaat uit louter economisch gemotiveerde mensen, en al die mensen weten dat van zichzelf en van elkaar. In alle economie-opleidingen domineert het neoklassieke denken. De basis wordt gevormd door de orthodoxe economie. Er wordt echter een belangrijke beperking aan toegevoegd. Mensen die andere dan economische motieven hebben, worden snel weggeconcurreerd.

Irrationele en immorele organisaties kunnen echter een sterk comparatief voordeel hebben. Dit argument laat zien dat de introductie van het historische principe de resultaten van de economie sterk beïnvloeden. Markten komen op en in de eerste fase neemt het aantal aanbieders toe. Sommigen zijn succesvol, en anderen hebben minder resultaat. Sommigen zijn immoreel en weten belangrijke kosten te ontduiken. Anderen volgen dit moreel slechte gedrag. In de afvalrace worden sommige aanbieders irrationeel. Ze investeren veel in de hoop dat het goed uitpakt. Ook langs deze irrationele weg kan de druk van de concurrentie veel aanbieders de kop kosten. Er vindt machtsvorming plaats, waardoor een vrije markteconomie een heel wat minder optimaal resultaat krijgt. Het betekent dat ons onderwijs studenten met een vertekende intuïtie opzadelen. In gesprekken over internationale handel blijkt deze vertekening uit een sterke voorkeur voor zo veel mogelijk vrijhandel.

In de sociologie en de psychologie speelt de restrictieve benadering een minder zichtbare rol. De meeste sociologen praten over de samenleving als een concreet fenomeen. Het begrip sociaal heeft dan niet de betekenis van sociaal-niet-economisch-psychisch. Eigenlijk bedoelen ze te zeggen dat al het menselijk gedrag in essentie sociaal is. Het is dus geen zaak van geïsoleerde abstractie, die later moet afnemen. Onze gedachten en gevoelens zijn echt bepaald door onze sociale omgeving. Als we naar de supermarkt gaan, speelt het sociale, niet de economische motivering, een dominante rol. Hun idee van economie is veelal niet een analyse, gebaseerd op motieven. Het is één van de sectoren van de maatschappij, en wel die sector waar goederen en diensten worden geproduceerd en geconsumeerd, in ruil voor geld. In het empirische onderzoek wordt nooit strikt de hand aan deze definitie gehouden. In de beleidsadviezen zien we bij hen een typisch sociologische intuïtie: “de economie is verantwoordelijk voor de productie, en de politiek gaat over de verdeling van de productie over de mensen”. Het is moeilijk communiceren tussen economen en sociologen over de relatie tussen productie en verdeling.

De meeste psychologen hebben de psychische logica ingeruild voor individueel gedrag. Evenals neoklassieke economen hebben ze het verschil tussen actie en gedrag opgeheven. Sociaalpsychologen vooronderstellen dat gedrag sociaal is. De biologisch/neurologische psychologen vooronderstellen dat gedrag fysiologisch is. Zelfs het woord neurologie wordt in de wetenschap niet vaak gebruikt – er is geen logica. Dan wordt gesproken over neurowetenschap. Ergo, zonder dat ze daar expliciet over zijn, zien we dat ze wel degelijk restrictief opereren.  Maar de psyche is, uitgezonderd de psychodynamica, in hun vak verdwenen. Om de drie wetenschappen te integreren, moeten we eerst een geïsoleerde analyse van de geest maken. Daarmee kunnen we dan precies aangeven wat we bedoelen met irrationaliteit.

In Keizer (2015) vinden we zo’n partiele analyse van de geest. Introspectie betekent dat we onze gevoelens en gedachten waarnemen. Evenals onze zintuiglijke waarnemingen worden onze interne waarnemingen gepercipieerd – ook daar levert onze a priori kennis een bril waar we door kijken. Hoe de bril precies informatie selecteert, is mede afhankelijk van persoonlijke en omgevingskenmerken. Alle gepercipieerde kennis wordt opgeslagen in het geheugen. Door veel na te denken over het a priori systeem, kunnen we de structuur van de opgeslagen kennis verbeteren. Als we de aanwezige kennis willen gebruiken, hebben we twee methoden om kennis op te roepen. In de eerste plaats, is er een snelle methode, namelijk via onze intuïtie.  Dat is het vermogen om gestructureerde kennis op uiterst compacte wijze op te slaan. Met name op terreinen waarin we een opleiding hebben gevolgd en vervolgens veel ervaring hebben opgedaan, wordt intuïtieve kennis opgebouwd. Als een socioloog tijdens zijn studie veel van en over Weber heeft gelezen, zal hij intuïtief al snel met een typische Weberiaanse visie komen. Als een radicale econoom een analyse van de macro-loonvoet moet geven, zal hij direct over de hoogte van de kapitaal coëfficiënt beginnen. Een neoklassieke econoom is dat niet gewend. De oorzaak ervan is gelegen in de gewoonte om een productiefunctie te gebruiken, waarin de coëfficiënt een constante is. Het is daarom niet zinvol om dat feit steeds te benadrukken, want het speelt geen rol in de verklaring van veranderingen in de economische ontwikkeling.

Bij het bouwen van een model van het psychische systeem gebruiken we een bedrijfsorganisatie als metafoor. Er is een ‘ik’, die de belangrijkste beslissingen neemt. Er is een groep werknemers, die de beslissingen uitvoert. Zonder voortdurende controle handelen de werknemers in hun eigen belang. Maar de leider heeft veel wilskracht om zijn beslissingen daadwerkelijk te laten uitvoeren. Dat lukt altijd maar ten dele. Ook heeft de ‘ik’ een afdeling strategie opgericht. Zij worden geacht de lange termijn belangen van de organisatie in het oog te houden. Elk van de werknemers heeft een actuele zelf, die vaak snel reageert. Uiteraard weten ze zich door een controle systeem waargenomen en houden daar rekening mee. De strategische afdeling is de ware zelf van de organisatie. Dit is wat de organisatie echt wil, maar lang niet altijd doet. Van perfecte rationaliteit is sprake als er geen verschil is tussen de twee zelven.

Vervolgens kunnen we dit model compliceren. We voelen intuïtief aan wie we eigenlijk zijn. Maar ook hier is vergissen mogelijk. De grootheden waarmee we te maken hebben, zijn de ware zelf en de actuele zelf zoals we die ervaren. Door zelfinzicht, die in de loop van ons leven groeit, kunnen we met behulp van wilskracht de kloof tussen de twee zelven verkleinen. Wilskracht staat voor mentaal vermogen. Door veel te oefenen kunnen we mentaal sterker worden.

Door een vergelijkbare sociale analyse te maken, leren we begrijpen wat we bedoelen met socialiteit en moraliteit (Keizer, 2015). Dan begrijpen we beter welke belangrijke elementen in een typisch economische benadering ontbreekt. De sociologie is met name gebaseerd op de menselijke drijfveer om relatief homogene groepen te vormen. Deze kunnen dan een effectief schild vormen tegen allerlei soorten van gevaar. De relatie tussen groepen neigt naar een hiërarchische. Binnen de groepen zijn ook weer rangorden, die vertellen wie een hogere status hebben, en wie een lagere. Zo ontstaat een complexe groepsstructuur. Relaties tussen verschillende groepen worden gekenmerkt door rivaliteit, terwijl relaties binnen een groep in stand worden gehouden door solidariteit. Elke groep heeft een bepaalde cultuur, die bepalend is voor de identiteit van de groep. Sociale erkenning is de beloning voor loyaal lidmaatschap. Mensen die zich te individualistisch opstellen, worden bedreigd met uitstoting. Als in een bepaalde organisatie mensen uit meerdere groepen moeten samenwerken, vindt er altijd discriminatie plaats. Is een organisatiecultuur niet perfect homogeen, dan vinden er steeds sociale conflicten plaats. Dit speelt ook op het niveau van regio’s en landen. Indien conflicten niet bevredigend worden opgelost, kan het tot militaire confrontaties leiden. De doorgaande technologische vooruitgang maakt de militaire oplossing echter steeds problematischer.

We kunnen een integratief model, gebaseerd op de drie primaire motieven verder compliceren. Het statische of dynamische karakter kan historisch worden gemaakt. Dan gaan de analyses per periode en per  gebied sterk verschillen.

Het model was micro-methodologisch van aard. Het kan holistisch worden gemaakt door een referentiepunt te maken, waarin ultieme doelen van mensen met veel zelfkennis en wilskracht worden ingevuld, en vergeleken met de feitelijke doelen en gedragingen. Vanuit dit holistische raamwerk kunnen we gaan desaggregeren naar meer specifieke niveaus, zoals regio’s en sectoren.

Het model wordt ook complexer, indien we het gesloten model openen. In de dagelijkse praktijk wordt het idee van stochastiek vaak gebruikt. Om het probleem hanteerbaar te houden, wordt dan een normaalverdeling van incidentele invloeden verondersteld.

Bovenstaande beschrijving laat zien dat een realistisch model extreem complex is. Dat wil zeggen dat voorspellen vaak niet mogelijk is. Het Centraal Planbureau maakte in het laatste kwart van de 20e eeuw voorspelmodellen van de Nederlandse economie. Ze werden steeds complexer. Toen het zogeheten Freya-model werd toegepast, bleek het model beleidsresistent. Welke beleidsverandering ook werd ingevoerd, de resultaten verschilden nauwelijks van elkaar. Het betekent dat de weg van complexiteit en computermodel ook kan vastlopen. Een goed alternatief is de acceptatie van verschillen in gekozen methodologie. Met name de keuze van paradigma heeft grote invloed op de beleidskeuzen van de verschillende programma’s. Daar elk programma altijd en overal terug te voeren is op de intuïtie van mensen, is een permanent wetenschappelijk discours tussen wetenschappers de aangewezen weg.  

Twee problemen blijken vanaf het begin van de mensheid nauwelijks op te lossen. In de eerste plaats is dat de neiging van mensen om ongemakkelijke waarheden te ontkennen. Behoud van zelfrespect dat gekoppeld is aan sociale erkenning, is een primair doel voor velen. Machtige personen en organisaties laten zich niet gemakkelijk ter verantwoording roepen. Maar met deze wijsheden wordt te weinig gedaan. In de tweede plaats is het morele besef onvoldoende sterk om de voortdurende statusgevechten in te tomen. Onze neiging tot discriminatie is sterk – tot in het diepst van onze ziel leven vooroordelen. Dit gedrag is gebaseerd op angst. Een vreemdeling haalt ons uit onze comfortzone. Als de overheid zijn burgers onvoldoende beschermt, worden ze angstig en agressief. Sociaal wetenschappelijk onderzoek heeft zich steeds meer afgewend van introspectie als bron van zelfkennis. Het is steeds empirischer geworden waarbij niet veel aandacht wordt besteed aan een realistisch theoretisch fundament. Het gaat vooral om correlatie en voorspellen. Gedragsverandering wordt gezocht in wetswijzigingen. Het is altijd systeem falen, personen ter verantwoording roepen is een zeldzaamheid.

Er is echter ook de mogelijkheid van emancipatorische wetenschap. Hierbij wordt een ideaaltypische analyse gebruikt als referentiepunt. Als de empirische wereld hier van afwijkt, kunnen beleidsmakers het verschil interpreteren als iets dat overbrugd moet worden. De ideaaltypische analyse mag natuurlijk niet partieel zijn. Belangrijke aspecten mogen niet weggelaten worden. In de economie wordt deze fout nog altijd vaak gemaakt.. The Chicago-school heeft zich ten doel gesteld om met empirisch onderzoek aan te tonen dat een vrije-markt economie superieur is ten opzichte van de typisch Europese verzorgingseconomie. Ze zijn daarbij bereid om zelf Europese statistieken te maken. De Nederlandse arbeidsongeschikten werden bijvoorbeeld opgeteld bij de Nederlandse werklozen. Zo kwam er een extra hoog werkloosheidscijfer uit, hetgeen precies hun politieke bedoeling was. Dat was dus ‘fake news’ avant la lettre. Een beter voorbeeld van emancipatorische wetenschap is het idee om algemeen menselijke waarden te zien als de ultieme doelstellingen van een geëmancipeerde samenleving. Nu worden de doelen als maximale welvaart en sociale erkenning geaccepteerd als normaal, als zijnde de norm. Veel mensen ontlenen daar hun zelfrespect aan. Het zou van emancipatie getuigen, indien mensen hun zelfrespect relateren aan de mate waarin zij de (levende) natuur met respect behandelen.

In het begin van dit essay hebben we betoogd dat God en mens steeds meer uit de wetenschap zijn verdwenen. We hebben ook gezien dat bestaande religies zich meestal als aardse machten hebben opgesteld. Het politieke element, in de zin van het beheersen van menselijk gedrag, heeft slecht uitgewerkt. Veel mensen zijn geïndoctrineerd, waardoor ze zichzelf geheel verantwoordelijk voelden voor hun slechte economische en sociale positie. Uiteraard zijn er mensen geweest, die zich hebben laten inspireren door Boeddha en Jezus. Joodse profeten hebben vele verstandige adviezen gegeven. De Christelijke bevrijdingstheologie heeft veel arme mensen troost gegeven. Maar hun ideologie heeft weinig heersers daadwerkelijk geraakt in hun verantwoordelijkheidsgevoel. In de volgende sectie brengen we de vraag van Heidegger in herinnering: “hoe komt het dat er iets is in plaats van niets?”. Zijn we in staat om een Godsbeeld te construeren op basis van een doordachte religieuze intuïtie? Godsbeelden hebben tot nu toe tot veel conflict geleid. Kunnen we met behulp van al onze ervaringen tot nu toe de secularisatie een halt toe roepen, in de hoop dat onze gefragmenteerde kenniswereld meer integratie gaat vertonen?

6. Intuïtie en religie

De invloed van de religie op het maatschappelijk gedrag

Religie heeft de functie ons te beschermen tegen existentiële angst. Zowel de natuur als de mensen vormen een permanent gevaar. We blijken niet genoeg te hebben aan een hechte familie en een sterke verzorgingsstaat. Een op intuïtie gebaseerd godsbeeld heeft de potentie om mensen het vertrouwen te geven, dat hun bestaan voor en na het leven in goede handen is. Dat besef helpt ons om veel tegenslag en onrechtvaardigheid aan te kunnen. Zo kunnen we doorgaan met gedrag, gericht op goed rentmeesterschap.

In sectie 3 hebben we een korte bespreking gegeven van het Boeddhisme, het Jodendom en het Christendom. Daarbij hebben we de primitieve religie als referentiepunt gebruikt. We zullen nu daar verder op ingaan.

In primitieve religies wordt een beeld gebruikt van vele goden, die voortdurend met elkaar rivaliseren en aanbeden willen worden door hun onderdanen (Girard, 1978). Strikte gehoorzaamheid en vele offers leiden lang niet altijd tot rust. Steeds weer offers zijn nodig om de goden mild te stemmen. Democratische samenlevingen hebben wetgeving ontwikkeld, waarin de rivaliteit en leugenachtigheid is gereduceerd. Maar het blijkt bij lange na niet voldoende.

Confucius heeft in China een grote rol gespeeld om de willekeur van heersers te beperken. Hij ontwikkelde een stelsel van regels, die het volk op conservatieve, dat is op hiërarchische wijze moesten disciplineren. Het is een religie zonder god. De vaders en moeders in het land dragen de verantwoordelijkheid om orde te scheppen in de chaos. Toch bleken armoede en geweld onuitroeibaar.

Boeddha had veel aandacht voor arme mensen, die onder erbarmelijke omstandigheden leefden. Zijn idee om de hoofden van de mensen leeg te maken van allerlei zinloze zorgen, om zodoende ruimte te maken voor de essentie van leven, is geweldig. Kijken we naar de kwaliteit van de samenlevingen waar het boeddhisme officieel een belangrijke rol speelt, dan lijkt de boodschap van Boeddha niet breed te zijn gedeeld. In het Hindoeïsme zien we dat meditatie gepaard gaat met een sterke verwaarlozing van alles wat Gods schepping tot zijn recht doet komen. Ongelijkheid vormt één van de essenties van de hindoeïstische  cultuur. Mensen mogen hopen dat ze na hun incarnatie een beter lot hebben.

De religieuze Joden hebben wel degelijk stappen gemaakt weg van het primitivisme. Hun regel dat zegt ‘oog om oog en tand om tand’ betekent een forse stap vooruit in vergelijking met het idee van wraak, waarbij de wederzijdse straffen steeds forser worden. Het idee van een aantal profeten dat een aardse koning niet nodig is voor mensen die zich van de zonde hebben losgemaakt, is schitterend. Nooit meer buigen voor mensen is nog eens bevrijdend. Er werden goede instituties voor arbeids- en financiële markten ingesteld. Er is wel een belangrijk probleem met het Jodendom: religieuze Joden beschouwen hun volk als het Ware Volk Gods. Zij zijn de uitverkorenen. Dat is tot op de dag van vandaag een doorn in het oog van andere volkeren. De staat Israël wordt omringd door Moslims, die hun God, te weten Allah ook als de enige echte God beschouwen. Zijn profeet is Mohammed, en ze hebben evenals de joden hun heilige plaatsen. Deze houdingen zijn tot op de dag van vandaag een bron van conflict geweest.

De Jood Jezus heeft veel heilige huisjes afgebroken. Alle mensen zijn kinderen van God. Zijn woorden en daden zijn beschreven in het Nieuwe Testament. Dit boek wordt nooit los gezien van het Oude Testament, waarin de geschiedenis van het Joodse volk wordt verteld. De reden is dat Jezus er zelf regelmatig naar verwijst. Religieuze Joden geloven dat Jezus één van de profeten was, maar dat de in het Oude Testament aangekondigde Verlosser nog komt. Christenen hebben de Bijbel samengesteld en geloven dat Jezus de Verlosser is. Ondanks deze wijziging is het de Christenen maar ten dele gelukt om de grote morele en mentale transitie te maken. Christelijke instituties zijn vaak bezweken voor de macht. Het onaantastbaar maken van de Bijbelse tekst en van bepaalde teksten, uitgesproken door de paus, duidt op politieke motieven. In de Verenigde Staten zien we nu hoe de protestantse wereld verscheurd is geraakt. Evangelisch georiënteerde mensen zien massaal in Trump een politiek leider – een man die alles bij elkaar liegt. Daartegenover staan personen, die heel goed weten wat de  boodschap van het evangelie inhoudt. Occasio-Cortez, een jonge Democraat en lid van de Huis van Afgevaardigden, wordt regelmatig door ‘rechtschapen’ Republikeinen uitgescholden. In haar reacties weet ze echter haar eigen religieus en moreel besef uitstekend onder woorden te brengen.

Waarom moeten we ons toch bezig houden met het proces van secularisatie? Omdat er een leegte is ontstaan. Veel denkwerk is verdwenen. In die ruimte kunnen we een nieuw begin maken. Willen we dat het leven op aarde overleeft, zullen we rationeler en moreler moeten worden. Indien we Gödel en Heidegger serieus nemen, moeten we erkennen dat God bestaat. Hij is het ‘systeem’ dat voor ‘iets’ heeft gezorgd, en dat onze werkelijkheid van de noodzakelijke bedding voorziet. De vraag is wel hoe we deze stelling inhoud geven.

Aan het hoofd van ons universum staat God als de schepper. Zoals Cornelis heeft uiteengezet, hebben mensen het verlangen om aan het stuur van hun eigen leven te staan. Het besef dat God de werkelijkheid voorwaardelijk heeft geschapen, past bij dat idee. Mensen hebben principieel de vrijheid en de verantwoordelijkheid om de voorwaarden te vinden, waaronder de wereld een goede woonplaats is. Het Protestantse idee van rentmeesterschap vertegenwoordigt dat gevoel. God dicteert niet; mensen hebben de vrijheid om zelf uit te zoeken hoe zij hun leven willen inrichten. Maar de geschiedenis toont aan dat een keuze voor egocentrisme en discriminatie  rampzalig uitwerkt. Als deze mensen dan ook nog God voor hun kar spannen in de hoop dat mensen uit angst naar hen luisteren, zijn we helemaal van ons pad af.

In deze beschouwing past een God die wij als de Schepper van onze realiteit zien. Hij is daarmee de eigenaar. Ons eigendomsrecht is een sociaal fenomeen, en geldt alleen tussen mensen. Deze God is kenbaar via onze intuïtie. Door middel van introspectie kunnen we onszelf leren kennen, ook in relatie tot God. We ontdekken dan hoe we kennelijk in het leven staan. Indien we in de loop der jaren onze intuïtie ontwikkelen, gaan we steeds beter begrijpen wat God van mensen vraagt. Als we onszelf beter leren kennen in onze mogelijkheden en onmogelijkheden, weten we ook steeds beter wat God van ieder van ons vraagt. Om dat te bepalen, moeten we ook weten hoe we zonder zuiver religieuze motieven geneigd zijn te reageren. De Westerse wetenschap houdt geen rekening met religie. Haar bevindingen zijn dat de meeste van ons sterk worden beïnvloed door het verlangen naar eigen welvaart en status. Haar bevindingen zijn ook dat ons gedrag geen duurzaamheid garandeert. Een rationele en morele transitie is dus noodzakelijk, willen we onze religieuze opdracht serieus nemen.

De menselijke a priori’s

Het bestaan van God vormt een natuurlijke inbedding van ons leven. Deze stelling is van ontologische aard. Daarbij gaat het om de vraag welke essenties onze realiteit constitueren. Welke entiteiten vormen de situatie, waarin een mens zich bevindt als hij beslissingen neemt? Als een bedrijf afvalwater in een nabije rivier loost, houdt het dan rekening met de eventuele gevolgen voor de mensen, die langs de rivier wonen? Als iemand loopt te vloeken, weet hij dat hij God beledigt. Als iemand voortdurend loopt te kankeren op ‘de jongeren’, weet hij dan wie daar allemaal schade van ondervinden? Economisch opgeleide academici hebben de neiging om de sociale wereld te negeren in hun denken. Freudiaanse psychotherapeuten houden veelal geen rekening met de enorme kosten van hun type therapie. Alleen goed opgeleide mensen met veel vermogen en tijd kunnen op Freudiaanse wijze met zichzelf bezig zijn. Financiële economen koloniseerden de depressie van de jaren 2010. Ze brachten niet alleen advies uit over de financiële markten, maar ook over de arbeidsmarkt en de sociale politiek. Hun voorwaarden moesten ervoor zorgen dat hun financiële probleem werd opgelost. De specialisten op die gebieden speelden een ondergeschikte rol in de aanpak van de crisis. Hun analyses maakten nauwelijks deel uit van de  financieel-economische modellen.

Onze intuïtie is een a priori systeem van fenomenen en begrippen die aangeboren is. De inhoud ervan wordt gevuld met ervaringen die we opdoen met onszelf in bepaalde situaties. Als we vervolgens regelmatig met mensen in andere contexten communiceren, leren we elkaars identiteit goed kennen en begrijpen. Grote verschillen van mening kunnen dan samen gaan met een goed ontwikkeld gevoel van empathie voor elkaar. 

Om een beter begrip te krijgen van de werking van de intuïtie noemen we een aantal voorbeelden van a priori’s van Kant. Een a priori bestaat uit kennis, waarover we beschikken zonder dat we het fenomeen zintuiglijk hebben waargenomen. Hij onderscheidt drie dimensies die niet tot elkaar kunnen worden gereduceerd. Ze steunen op menselijke intuïtie, te weten: waarheid, moraliteit en schoonheid. Ook de wetten van de klassieke logica zijn op intuïtie gebaseerde a priori’s. De wiskunde is daarop gebaseerd en is daarom ook een geheel van a priori’s. Een derde voorbeeld van een a priori is de neiging om categorieën te onderscheiden om daarmee orde in de chaos te brengen. Hebben we het over de categorie ‘zwaan’, dan is het essentieel om onderscheid te maken tussen zijn substantie en zijn eigenschappen. Behoort de kleur van de zwaan tot de substantie of is het één van de eigenschappen? Toen biologen ontdekten dat er toch dieren waren die zeer op zwanen leken, maar zwart van kleur waren, besloten ze dat witheid geen substantie van deze categorie was.  Een voorbeeld uit de economie betreft het fenomeen inflatie. De substantie van inflatie als begrip zijn de kenmerken, die noodzakelijk zijn om van inflatie te spreken. De betekenis van dit begrip is gelegen in het gevoel dat mensen hebben bij het horen van de naam inflatie. Het gevoel koppelt het fenomeen aan ‘opgeblazenheid’, oftewel, mensen hebben in nominale termen meer geld ontvangen, maar ze kunnen er niet meer voor kopen. Hun reactie is dan, dat ze voor dat ‘verlies’ gecompenseerd willen worden. Maar het volgende probleem doet zich hier voor. Empirische economen nemen de stijging van het algemeen prijspeil van goederen als indicator voor de inflatie. Maar stel dat de stijging van de kwaliteit en hoeveelheid gezondheidszorg voor een deel wordt betaald door middel van een stijging van de BTW. Winkeliers berekenen deze stijging door in de prijs van hun goederen. Als de werknemers worden gecompenseerd voor deze stijging, doet zich de vraag voor wie dan nog wel de verbetering van de zorg betaalt. De prijsstijging is echt, maar het is geen inflatie, oftewel opgeblazenheid. Het is geen luchtbel. Stel dat de prijzen van een hele reeks van goederen constant zijn gebleven, maar de hoeveelheid en de kwaliteit zijn teruggelopen, dan is er substantieel gesproken sprake van inflatie, maar de statistici die empirische indicatoren bedenken en berekenen, zijn veelal econometristen. Zij hebben weinig economische analyse en theorie gehad, en begrijpen in dit geval niet hoe de logica van het begrip in elkaar zit. Ook hier breekt de enorme fragmentatie van onze kennis op. Zouden we ons meer bewust zijn van de logica van het gevoel als basis van onze kennis, zouden we tot betere indelingen in specialisatie komen.

Een vierde voorbeeld van a priori denken is gelegen in het feit we altijd denken in termen van oorzaak en effect, en in termen van tijd en ruimte. We kunnen een spontaan fenomeen niet voorstellen. Als we denken in termen van een model, dan betekent spontaniteit dat de oorzaak buiten het model ligt. Ruimte en tijd stellen we ons lineair voor. Als we naar het oosten gaan, dan drukken we elke afstand uit in meters. We hebben ooit een liniaal gemaakt van een metaal dat naar ons idee onder geen enkele omstandigheid verandert – de zogenaamde Parijse meter. Zo ook met de tijdsmeting. Er is een klok gemaakt, die extreem stabiel is, ongeacht de omstandigheden. Op deze wijze hebben we empirische indicatoren gemaakt, die onze intuïtieve voorstelling benaderen. In de moderne natuurkunde worden omstandigheden gevonden waar de metingen niet voldoen aan onze intuïtie. Dat is niet gelegen in de onjuistheid van de menselijke intuïtie, maar in het feit dat de empirische waarneming ervan voor problemen zorgt. De stap van intuïtie naar empirische waarneming is problematischer dan we zouden willen.

De volgende vraag is uiteraard of onze intuïtie wel een betrouwbaar anker is. Het blijkt dat we dit vermogen moeten ontwikkelen, en niet zomaar op een dag gaan gebruiken bij belangrijke besluitvorming. Twee voorbeelden uit de sociale wetenschap illustreren dat de intuïtie van specialisten vaak een vertekend beeld geeft. Neoklassieke economen adviseren de lonen te matigen als de werkloosheid toeneemt. Ze hebben ooit het algemene evenwichtsmodel van Walras moeten leren. Hun intuïtie is sterk beïnvloed door de typische neoklassieke analyse van de economie. Misschien kunnen economen na hun studie de Wet van Walras niet meer herinneren. Maar in hun onbewuste ligt het opgeslagen. Via de intuïtie speelt het vervolgens een belangrijke rol. Post-keynesiaanse economen hebben een intuïtie gevormd, die gebaseerd is op een complexere analyse. Hun onderzoeksprogramma hanteert een ander en realistischer prolegomena. Dit leidt tot een andere methodologie en een ander paradigma. Hun intuïtie zegt hen dat de lonen niet moeten worden verlaagd in geval een werkloosheid. Dit is terug te voeren op de analyse van Keynes die laat zien dat loonsverlaging in geval van een depressie de consumptie doet dalen, waardoor de werkgelegenheid afneemt. De precieze onevenwichtigheidsanalyse van Keynes inmiddels in het onbewuste beland. Indien nodig kan door een korte studie veel weer worden opgehaald. Economen die een eenzijdig neoklassieke opleiding hebben gehad, ontberen een dergelijke intuïtie. Ze hebben een vooroordeel opgebouwd dat Keynes een waardeloos econoom is.  

Als sociologen een analyse van de arbeidsmarkt maken, dan hanteren zij weer een ander paradigma. Ze gaan er van uit dat de arbeidsmarkt uit verschillende sociale segmenten bestaat. Het verkeer tussen de verschillende segmenten is veel problematischer dan het intra-segment verkeer. De analyse, die daarop is gevestigd, levert weer andere empirische verbanden op. Toetsing laat zien dat soms de ene en dan weer de andere visie de betere correlaties oplevert. Voor psychologen geldt hetzelfde. Ze hebben een ander paradigma, welke hun intuïtie anders vormt. Een psycholoog zal meer oog hebben voor de invloed die de intuïtie van een persoon heeft op zijn gedrag. Sommige psychologen vinden de sociale psychologie aantrekkelijker, en anderen zweren bij de biologische psychologie. De twee groepen ontwikkelen een verschillende intuïtie.

De religieuze intuïtie

Het is zaak om niet alleen ons zelfbeeld en ons wereldbeeld in de beschouwing te betrekken. De moderniteit heeft sinds de tijd van Galilei ons godsbeeld als relevant wetenschappelijk fenomeen geschrapt. Wij zetten God weer op onze agenda. We hebben in een eerder stadium van dit essay het begrip ontologie gebruikt om de relatie tussen God en onze werkelijkheid te illustreren. Zonder God bestaat onze werkelijkheid niet. Het is een antwoord op de vraag van Heidegger. Het is ook een reactie op de Wet van Gödel: geen enkel systeem dat met onze werkelijkheid te maken heeft, is autonoom. We kunnen autonomie wel veronderstellen. Maar dat is dan bedoeld om onze analyse partieel en daarmee eenvoudig te houden. Omdat mensen geen mogelijkheden om de wereld van God te onderzoeken, is het verstandig om zijn bestaan voor autonoom te houden. Daarmee is het een goed uitgangspunt voor wetenschappelijk onderzoek. Wel moet de betekenis van dit axioma nog worden vastgesteld, anders is het slechts een naam.

Als een persoon wordt opgevoed met het idee dat God voor ons zorgt, ontwikkelt hij een religieuze intuïtie. Hij weet niet op welke wijze God de wereld bestuurt, en hij stelt deze vraag ook niet. Hij leert dat God als een vader en een moeder voor ons is. Een kind wil natuurlijk graag alles weten van zijn vader en zijn moeder. Maar dat kan hij helemaal niet snappen. En een kind legt zich daar bij neer – vol vertrouwen dat vader en moeder het goed doen.

De religieuze intuïtie van de mensheid zowel als van een persoon ontwikkelt zich in de loop der tijd. De eerste mensen hielden primitieve religies erop na. Later hebben bijvoorbeeld de Boeddhisten, de Joden en de Christenen belangrijke verbeteringen daarop aangebracht. Deze opmerking verraadt welk godsbeeld ik superieur vindt en welke inferieur. Het primitieve beeld schetst een wraakzuchtige god, die absolute gehoorzaamheid en opofferingsgezindheid van zijn onderdanen vraagt. Heterodoxe christenen denken in termen van liefde voor alle schepselen. De vraag van dit essay is welk godsbeeld het beste is om de aarde zo te ontwikkelen dat alle mensen daarvan profiteren.

Als een kind religieus wordt opgevoed, leeft hij in een wereld, inclusief zijn Schepper. De verhalen van dominees en priesters worden in de pubertijd niet zonder meer geaccepteerd. Zeker niet als het kind via allerlei maatschappelijke instituties niet-religieuze mensen ontmoet. Het gevoel zegt dan dat het onvoorstelbaar is dat zeer vriendelijke mensen straks naar de hel gaan. Het gedrag van een gelovige vader en moeder maakt duidelijk hoe hun godsbeeld lijkt op het beeld dat ze hebben van de wereld en van zichzelf. In een conservatief gezin hoort een conservatieve god. In een progressief gezin hoort een democratische god.

De relatie tussen God en mens is onvermijdelijk hiërarchisch. De één is Schepper, en de ander is schepsel. Laatstgenoemde kan niet anders dan aanvaarden dat het leven vele (al dan niet door God gecreëerde) restricties kent. Als een gelovig kind naar de universiteit gaat, wordt het gevoed met veel kennis van een godloze wereld. Daardoor ontwikkelt de student een intuïtie van de problemen van zijn specialisme. Hij krijgt daarna een baan, en ontmoet collega’s voor wie hetzelfde gaat. Op deze wijze raken vele sferen in de maatschappij los van religie. De leden van gezinnen waar God vaak om kracht gevraagd wordt, gaan naar hun werk en doen hun werk op basis van een seculier gevormde institutie. De beruchte toeslagenaffaire van het laatste decennium kan dienen als illustratie. Een aantal ambtenaren van de Belastingdienst hebben beslissingen genomen, die desastreus uitwerkten voor vele gezinnen. Er zijn vele fouten gemaakt, die vermijdbaar bleken. Onder deze ambtenaren waren ongetwijfeld gelovige mensen. Roepen zij nu ook allemaal dat hier sprake is van systeem falen en dat een structuurhervorming nodig is? Sommigen roepen nu dat een cultuurverandering nodig is. Maar voor een persoon is cultuur ook weer een systeem, die niet door hem kan worden veranderd.

Laten we een persoon nemen die veel aan introspectie doet, zijn intuïtie op vele terreinen heeft ontwikkeld, en die het bestaan van God een natuurlijke zaak vindt. Hij werkt bij de Belastingdienst, en wel op de afdeling Toeslagen. Er gebeuren vreselijke dingen. Zijn besef van rationaliteit en moraliteit houdt hem uit de slaap. Het prestige van de Dienst staat op het spel en er wordt van hem verwacht dat hij meewerkt om dat overeind te houden. Het impliceert dat transparantie een gevaar is, en dat vele teksten zwartgelakt moeten worden. Vele ongemakkelijke waarheden vormen een bedreiging. Veel te veel ambtenaren zouden moeten worden ontslagen. Wie wil dan nog voor de Dienst willen werken? Ambtenaren die zich verantwoordelijk voelen voor het beleid dat uitgevoerd wordt, trekken veel eerder aan de noodklok, en lopen risico te worden ontslagen. Als het uiteindelijk toch totaal uit de hand is gelopen, en het probleem vele miljarden euro’s heeft gekost, wie heeft dan de moed om het publiek eerlijk uitleggen, op welke wijze het probleem moet worden aangepakt?

 Intuïtie en wetenschap

Om de aard van religieuze intuïtie beter te begrijpen, zullen we de kern van de wetenschapsfilosofie nog een keer bespreken. We zullen dan zien dat het religieuze aspect van ons leven kan worden geïncorporeerd in een analyse van het geheel van God en zijn schepping.

Fenomenen hebben niet alleen een ideëel, maar ook een materieel aspect. Laten we bijvoorbeeld een boom nemen. Niet-noodzakelijke eigenschappen zijn de kleur en de lengte. Biologen kunnen vertellen welke eigenschappen behoren tot de definitie. Zij vertegenwoordigen het idee ‘boom’. Elke boomzaad groeit uit tot een boom, niet tot iets anders. Uiteindelijk is de boom volwassen. Een klein poesje heeft in zijn DNA de kennis van het concept ‘poes’ en wordt uiteindelijk een volwassen poes, en niet een andere essentie. Zowel boom als poes hebben ook een materieel aspect. Aan de hand van hun DNA kunnen we iets concreets zeggen over essenties. Er zijn ook niet-materiele fenomenen, zoals democratie, bureaucratie, religie, kapitalisme en conservatisme. Maar ze worden wel opgeslagen in de hersenen, inclusief een emotionele lading. Deze maakt dat ons begrip een perceptie is, en niet iets objectiefs. Maar we kunnen ons leven lang de kwaliteit van onze percepties trachten te verbeteren.

Begrippen ontstaan doordat we over fenomenen nadenken, ze categoriseren, en er definities aan geven. Onze begrippen steunen op onze intuïtie, die zich vormt nadat we introspectief hebben waargenomen wat er bij voelen. Wie niet aan deze bron van kennis heeft gestaan, en alleen maar op school definities heeft geleerd, begrijpt de rol van ons gevoel niet. Vroeger bestond de filosofische stroming genaamd essentialisme. Daarin werd de essentie van dingen opgevat als iets objectiefs. Hier vatten we het op als constructies op basis van menselijk gevoel. Dat is subjectief. Gelukkig wordt er in de praktijk altijd gecommuniceerd over de betekenis van onze begrippen. Op deze manier kan er overeenstemming worden bereikt, die afwijkt van de betekenis in het in het verleden had.

We hebben gezien dat we ons van twee overwegingen bewust moeten zijn, indien we het fenomeen God in een begrip willen vangen. In de wiskunde heeft Gödel aangetoond dat geen enkel systeem in zichzelf rust, met andere woorden, geen enkel systeem is autonoom. Als we onze realiteit als systeem beschouwen is er altijd een bepaalde bedding, waarin dat systeem functioneert. Zelfs de wiskunde bleek niet autonoom. Het essentiële axioma is a = a. Dat wil zeggen dat a bestaat, terwijl we niet weten wat daar de oorzaak van is. De tweede overweging komt van de eerder genoemde Heidegger. De stap van niets naar iets is essentieel. Zelf ging hij er niet op in! Maar wij geven er nu een wetenschappelijk antwoord op. Iedere empirische waarneming gaat vooraf aan een interne waarneming, oftewel introspectie. Deze heeft opgeleverd dat een zeer groot deel van de mensheid door alle tijden heen, hebben gevoeld dat er iets meer is. Op basis van deze religieuze intuïtie kunnen we een logica ontwikkelen, zodra we een naam geven aan het paradigma, dat op dit besef steunt. Ons antwoord is God. Hij of Zij is verantwoordelijk voor het bestaan van onze realiteit. Op zich is dit woord slechts vorm. Maar we hebben allemaal het vermogen om religieus besef te ontwikkelen. Stap voor stap ontdekken we welke taken en functies mensen hebben in het geheel van de schepping. We kunnen en hoeven niet te weten waarom God de schepping zo en niet anders heeft gemaakt. Wel kunnen we zeggen dat we God kunnen leren kennen aan de hand van de wijze waarop de schepping functioneert. “aan de vruchten kennen we de boom”. Met behulp van andere intuïties kunnen we ons begrip van God nader invullen.

We hebben bijvoorbeeld het morele besef dat leidt tot intuïtief aanvoelen wat moreel goed en moreel slecht is. Andere voorbeelden van intuïtie zijn het waarheidsbesef en het besef van esthetiek. Bij de behandeling van de economie hebben we gezien dat de orthodoxe variant gebaseerd is op een economische intuïtie. Is er sprake van verspilling van schaarse middelen of niet? Toen we de sociologie bespraken, zagen we dat de sociale logica steunt op een gevoel van rechtvaardigheid. De grote vraag is of we in staat zijn de reikwijdte van dit gevoel uit te breiden – een verre en wijde horizon betekent dat veel meer groepen worden betrokken bij ons gevoel van rechtvaardigheid. We hebben ook gezien dat vele specialisaties binnen de kenniswereld hun eigen en vertekende intuïties opleveren. In dat geval zijn ze niet zuiver, maar instrumenteel.

Onderzoek in het kader van sociale wetenschap laat zien dat geseculariseerde samenlevingen aan personen de ruimte bieden om naar welvaart en status te streven. Met name de doelstelling van status wekt veel immoraliteit en irrationaliteit op. Ook in landen met een sterke religieuze traditie zien we elites, die de massa onder de duim houden, ook met religieuze argumenten. Hier speelt religie niet alleen een samenbindende rol, maar creëert het ook een aanhoudende stroom van conflicten. In een religieuze context blijken mensen sterk geneigd een god te scheppen, die past bij hun wereldbeeld en hun zelfbeeld. Als een persoon tot de elite van Iran behoort, heeft hij een sterke prikkel om conservatief te zijn, en een typisch conservatieve god aan te hangen. Daar hoort bij dat onze persoon er toe neigt om zijn vaderrol groot te maken, de baas te zijn van zijn gezin en van de afdeling op zijn werk. Liefde voor alle mensen, ongeacht hun afkomst, komt niet in zijn verhaal voor.  In een conservatieve samenleving staan de normen vast. Ze zijn bepaald door de traditie, en niet vatbaar voor communicatie.

 Mensen die de kans krijgen om een opleiding te volgen, willen een samenleving waarin ze hun bekwaamheden kunnen gebruiken en etaleren (Cornelis, 1990). Als ze problemen constateren, willen ze graag meepraten over de oplossing ervan. Deze wens botst met de aard van een conservatieve samenleving. Als communicatie tussen allerhande verschillende groepen verboden is, blijft demonsteren, staken en gewelddadigheid tegen de politieke en religieuze macht over. Deze reactie stimuleert de macht om hard terug te slaan.

Dit betekent dat er een interactie bestaat tussen het beeld dat mensen hebben van God, van de wereld en van hun zelf. Als veel mensen een fascistisch mensbeeld hebben, is dat een grote steun voor een fascistische overheid, die zonder overleg met de bevolking strenge maatregelen neemt.  Als veel mensen een democratisch maatschappijbeeld hebben, is dat een prikkel voor de overheid om maatschappelijk overleg serieus te nemen. In een dergelijke samenleving is de kans veel groter dat de welvaart op een rechtvaardige wijze verdeeld wordt. In een dergelijke samenleving is de kans groot dat mensen een democratischer idee van God hebben. De huidige paus Franciscus toont progressieve kanten als het gaat om sociaaleconomische problemen. Omdat de mensheid nooit een echt democratische god hebben gekend, hebben veel mensen de neiging om een verzorgingsstaat te zien als een alternatief voor een geloof in het bestaan van een schepper, die een ouderfiguur is voor mensen.

Veel mensen zijn zich niet heel erg bewust wat van de diverse beelden in hun hoofd. De mensen die zich daar wel van bewust zijn, hebben een groot voordeel. Vooral als ze diverse godsbeelden en samenlevingsbeelden kennen, kunnen ze in hun hoofd heel interessante debatten voeren. Maar in de meeste opvoedingen vindt beeldvorming eenzijdig plaats. Een liberaal opgevoed persoon neigt naar atheïsme of naar een godsbeeld, waarin mensen die hard werken en veel sparen het recht hebben gekregen om er ten volle van te genieten. Iemand die socialistisch is opgevoed, neigt ook naar atheïsme. De voor ons zorgende god maakt plaats voor een zorgende overheid. Liberalen zien individuen als autonome mensen, en socialisten zien het volk als autonoom. Mensen die gedurende hun opvoeding een sterk religieuze besef hebben ontwikkeld, neigen tot een religieuze visie op de wereld en op hun eigen leven. Mensen zijn hier tot op zekere hoogte autonoom ten opzichte van andere mensen en de tijdgeest. Maar ze voelen zich niet autonoom ten opzichte van God.

In Nederland doen al de genoemde stromingen mee in een voortdurend debat over de algemene waarden, die centraal zouden moeten staan in ons leven. In de dagelijkse praktijk komt er weinig van serieuze debatten terecht. De gesprekken zouden moeten worden gevoed door een actieve ontwikkeling van de intuïtie. Dat zou de kwaliteit van onze kennis, zeker ook van onze empirische kennis, verbeteren. Communicatie tussen mensen met andere belangen en visies maakt het moeilijk om overtuigd te blijven van het idee dat louter de behartiging van het korte-termijn eigenbelang moreel goed is. Machtige personen willen vaak met rust worden gelaten. Als op lange termijn blijkt dat de kleinkinderen en hun kleinkinderen de lasten moeten dragen van de afwezigheid van echte communicatie, zijn deze machtige personen al lang dood. Het gedachte eindpunt van dergelijke debatten is consensus over universele waarden, die de leidraad zijn van ons leven. In termen van kosten en baten uitgedrukt, betekent dit een oneindig brede en lange horizon, met een zeer lage discontovoet. Een God van liefde zal dit ongetwijfeld toejuichen.

                                                               ***

Nog twee noten over religie en intuïtie. De vraag waar we vandaan komen, en waar we naar toe gaan na dit leven, heeft veel mensen tijd en energie gekost. Maar noch intuïtief, noch in termen van empirische waarneming kunnen we daar iets over zeggen. Wie leeft naar het principe van de liefde, heeft geen enkele reden om angstig te zijn voor een god die de schepping met liefde heeft geschapen. Niet-weten kan ook gepaard gaan met vertrouwen. Voor zover we over paradijs en hel iets kunnen zeggen, zijn dat toestanden in het hier en nu. Paradijselijke situaties doen zich regelmatig voor. Maar voor wie de geschiedenis een beetje bij houdt, weet dat voor veel mensen het leven een hel is. Het zet het vertrouwen van mensen in een God van liefde onder zware druk. In de Christelijke theologie waren de vernietigingskampen in Duitsland gedurende de Tweede Wereldoorlog aanleiding om deze vraag weer eens ten principale aan de orde te stellen. Het antwoord moet zijn dat de relatie tussen mens en God de enige echte hiërarchische relatie is. Wij kennen God niet, behalve dat we intuïtief kunnen aanvoelen dat liefde van ons wordt gevraagd. God is de enige voor wie wij buigen en geen kritische vragen stellen. Op aarde hoort niemand voor wie dan ook te buigen. Dat is pure democratie!

Een tweede noot heeft betrekking op de betrouwbaarheid van onze intuïtie. In de wetenschapsfilosofie wordt nog steeds gedebatteerd over de vraag of we ons verstand of ons (externe) waarnemingsvermogen kunnen vertrouwen. Ons verstand werkt met de ratio, die er voor zorgt dat onze analyses, logisch consistent zijn. Als we handelen op basis van die logica, noemen we de actoren rationeel. Met behulp van de analyses kunnen onze zintuigen  waarnemen. Het resultaat noemen we de empirische werkelijkheid. Stel dat een groep mensen een wandeling door de natuur maakt. Iemand roept naar de anderen: kijk, daar staan tien koeien. Ze kijken allemaal even en tellen ze. Ja, inderdaad, je hebt gelijk. Volgens de zuivere empiricus kun je geen hoger niveau van zekerheid bereiken. Volgens de zuivere rationalist valt er een hoop af te dingen van deze stelling. Zijn het wel koeien? Zijn ze voldoende homogeen om ze eenvoudig bij elkaar op te tellen? In dit essay wordt onze intuïtie als primaire bron van kennis aan de twee genoemde bronnen toegevoegd. We hebben dit begrip gedefinieerd als het vermogen om kennis op een uiterst compacte wijze op te slaan in het geheugen. Indien nodig wordt het snel en bijna kosteloos opgeroepen. Het bestaan van een intuïtie is aangeboren. De inhoud van de intuïtieve gevoelens en gedachten wordt enerzijds bepaald door aangeboren persoonlijke kenmerken, en anderzijds door de ervaringen, die een persoon opdoet in de loop van zijn leven. Al deze bronnen van kennis zijn imperfect. Willen we tot betrouwbaarder kennis komen, moeten we alle bronnen verbeteren – zeker ook onze intuïtie.

Van Weber weten we dat hij de rationalisering van de samenleving als het belangrijkste kenmerk van onze moderne samenleving zag. Maar hij maakte zich zorgen over het feit dat mensen niet meer waardenrationaliteit vertoonden, maar vooral meer instrumentele rationaliteit. Dat laatste betekent dat ieder persoon rationeel is als hij zijn eigen economische belangen volledig najaagt. Als mensen bewust streven naar de realisatie van universele waarden, noemen we dat waarde rationaliteit. We hebben ook gezien dat Fevre (2003) een vergelijkbaar onderscheid heeft toegepast op het begrip moraliteit. Enerzijds hebben we dan het begrip ‘ersatz’-moraliteit, dat instrumenteel van karakter is. Anderzijds onderscheidt hij het begrip ‘genuine’-moraliteit. Dat gaat over de universele waarden, nodig om de schepping in zijn geheel te doen bloeien. Als we dit onderscheid ook toepassen op het begrip intuïtie, dan hebben we een instrumentele en een waarde intuïtie. Dan leren we aan te voelen of een bepaalde ontwikkeling onze meer onze eigen belangen dient, ofwel een bijdrage levert aan de realisatie van de universele waarden dient. Een belangrijk onderdeel ervan is het besef van rentmeesterschap. Dat zou een forse verbetering van de besluitvorming betekenen.  

Wat de mentaliteit van mensen betreft zien we dat sommige mensen zijn intrinsiek extravert zijn, terwijl anderen meer geneigd zijn tot introversie. De eerstgenoemden neigen naar externe waarneming, en de tweede groep naar meer introspectie. Intuïties kunnen overal over gaan, afhankelijk van de gerichtheid en de ervaringen. Veel niet-wetenschappelijk opgeleide mensen vertrouwen op hun intuïtie, en veel wetenschappelijk opgeleiden vertrouwen op hun (empirische) kennis. Beide groepen hebben door hun eenzijdigheid een probleem. Het is een belangrijke functie van de universiteiten om programma’s te ontwikkelen waarin meer aandacht wordt besteed aan de rol van de intuïtie.

In een laatste sectie trekken we een aantal conclusies.

7. Conclusies

In dit essay hebben we onderzocht hoe de moderniteit de Westerse filosofie en wetenschap heeft beïnvloed. Ook zien we dat ze een proces van secularisatie teweeg heeft gebracht. De enorme technische ontwikkeling heeft massaconsumptie mogelijk gemaakt. Ook heeft het verwachtingen van mensen met betrekking tot economische, sociale en politieke gelijkheid gecreëerd. Het basisidee van moderniteit is de leuze: geen God, geen meesters. Omdat mensen grillig zijn zonder straffe hiërarchie, kunnen we de mens in het productieproces zoveel mogelijk vervangen door machines. In de toekomst kunnen we de mens zelf verbeteren door chips in de hersenen in te bouwen.

Moderniteit is een reactie op primitiviteit, met name op primitieve religies. De eerste mensen stelden al de vraag wie of wat er aan de wieg van onze werkelijkheid staat. Ze leefden in kleine groepen, en elke groep bedacht een eigen god. Als we god regelmatig offers brengen, worden we misschien wel gezegend. De menselijke rivaliteit werd geduid als een uiting van rivaliteit tussen goden. Als we onze vijanden overwinnen, zal onze god ons een goed leven geven. We zien hier al een relatie tussen mens- en samenlevingsbeeld enerzijds en godsbeeld anderzijds.

De moderne toekomst ziet er donker uit. De relatie tussen groepen is meer dan ooit verstoord – zeker ook op mondiaal niveau. Voor de relatie tussen mens en natuur geldt hetzelfde. Waar technologische ontwikkeling vaak een bron was van oplossingen, zijn de destructiemogelijkheden inmiddels sterk gegroeid. Pessimisme is geen productieve mentaliteit: “na ons de zondvloed” zeg je niet tegen je kleinkinderen. Voorwaardelijk optimisme is geboden. Een positieve ontwikkeling is de groei van emancipatorische bewegingen. Vooral de vrouwenbeweging is progressief. Wel moet het benadrukken van mensenrechten meer gekoppeld worden aan mensenplichten.

In dit essay ligt de nadruk op de terugkeer van God, die een mens heeft geschapen met vele vrijheden en daarbij horende verantwoordelijkheden. De moderne wetenschap heeft dit element geschrapt. Religie is onderdrukking. De mens wil vrij zijn zonder dat wie dan ook plichten aan anderen oplegt. Aan de hand van een reeks methodologische twistpunten, waarvan de voor de hand liggende oplossing niet werd aanvaard, laten we een welhaast moordende ontwikkeling zien in de richting van het positivisme. Dat wil zeggen dat alleen de klassieke zintuigen een betrouwbare bron van kennis zijn. Geen religie, geen metafysica, geen ideeën – alleen correlaties tussen empirische grootheden. Logica en de daarop gebaseerde wiskunde vormen een uitzondering. Deze disciplines mogen wel gebaseerd zijn op intuïtie. In de methodologie werden oplossingen geformuleerd in de debatten tussen de zintuigen en het verstand, maar eerstgenoemde kreeg toch een belangrijke plaats. Zo ook in de debatten tussen de micro- en de macrobenadering zien we dat de micro-benadering ging overheersen, terwijl daar geen steekhoudende argumenten voor waren. Ook bij de tegenstelling tussen historische en logische benadering werd geen synthese geformuleerd. Tegenwoordig is de eerstgenoemde aan een opmars bezig. Hetzelfde geldt voor de tegenstelling tussen introspectie en zintuiglijke waarneming en tussen gesloten en open systemen.

Filosofisch ir er geen argument te vinden waarom er op het algemene niveau gekozen moet worden. Overal zijn syntheses nodig, en overal kan er op meer specifieke niveaus pragmatische reductie worden toegepast.

In de heterodoxe religie zien we een duidelijke evolutie. De Joden distantiëren zich van een aantal primitieve elementen. Het explosieve karakter van het wraakmechanisme wordt gedempt. Het kindoffer werd afgewezen en arbeidsmarkt en financiële markten werden geïnstitutionaliseerd. De gewoonte in primitieve culturen om fors wraak te nemen op als onrechtvaardig geachte activiteiten van de vijand, wordt in sommige delen van de bijbel sterk afgezwakt. Deze regel is goud waard: vergelding moet voorkomen dat de ander in herhaling van fouten vervalt. Maar explosieve wraak maakt het conflict alleen maar erger. De joodse profeet Jezus was nogal radicaal: het Verbond tussen God en Israël moet worden doorgetrokken naar alle volkeren! We zijn allemaal kinderen van God. Dat is de blijde boodschap, het evangelie. Orthodoxe Joden zetten deze stap niet. De verlosser moet nog komen. Kijken we naar het gedrag van Joodse en Christelijke instituties, dan zien we een schrille tegenstelling tussen theorie en praktijk.  

We zien dat de moderne wetenschap een grote hoeveelheid specialisaties heeft opgeleverd. Waarom noemen we dat fragmentatie? Omdat onze dagelijkse realiteit een zeer groot aantal interacties laat zien, die door wetenschappers verwaarloosd wordt. In het uiterst complexe organisme wordt eerst geknipt, en daarna onderzoek gedaan naar afgeknipte stukken. De enige gemeenschappelijke noemer lijkt logica en wiskunde enerzijds en een enorme hoeveelheid data te zijn. Dat levert geen begrip op van problematische situaties. We weten dan ook niet hoe op de resultaten te reageren. Mensen gaan alleen over tot actie, indien ze de situatie menen te begrijpen. Keizer (2015) bespreekt veel empirisch onderzoek op basis van partiele analyse zien. We kunnen een systeem op twee manieren in delen opspitsen. In de eerste plaats zijn delen een subsysteem van het oorspronkelijke systeem. Zo zijn hart, lever en nieren subsystemen van het lichaam. We kunnen ook een indeling maken in aspectsystemen. Dan zijn de elementen van het oorspronkelijke systeem dezelfde als die van het deelsysteem. Maar de aard van de relaties tussen de elementen heeft betrekking op een deel van de aard van de betrekkingen in het oorspronkelijke systeem. In klassieke sociologie wordt een samenleving verdeeld in een aantal subsystemen, zoals economie, overheid, families, onderwijs en gezondheidszorg. In de orthodoxe economie, en daarmee ook in de neoklassieke economie wordt louter uitgegaan van het economische motief, dat mensen drijft. Andere motieven, zoals het sociale of het psychische motief zijn er vanaf gesneden. Toegepast op allerlei sectoren van de economie wordt steeds louter het economische motief gehanteerd. Veel specialisten noemen dit het economische imperialisme. Deze bezettingsdrang heeft veel schade toegebracht aan de kwaliteit van onderzoek. Overigens is de betekenis van het begrip economie in de sociologie anders dan de betekenis in de economische wetenschap. Bij een integratie tussen de beide wetenschappen is het belangrijk om dit soort verschillen goed in de gaten te houden.

Misschien wel de belangrijkste reden waarom de wetenschap zo versnipperd is geraakt, is gelegen in de verwaarlozing van introspectie als primaire bron van kennis. De kennisstructuur die in de wetenschapsfilosofie is komen bovendrijven bestaat uit de volgende onderdelen: (1) paradigma, (2) analyse en synthese; (3) theorie, en (4) hypothese. Het paradigma levert de ontologie van de actor en van zijn situatie. Met behulp van introspectie ontdekken mensen gevoelens en de situatie waarin deze zich manifesteren. De aard van de mens kan zijn dat hij het economische schaarste probleem als dominant beschouwd. Hij ontwikkelt een intuïtie ten aanzien van de vraag wanneer en waar hij verspilling kan tegengaan. Als onze persoon economie heeft gestudeerd en daarbij een monodisciplinair pakket heeft gevolgd, zal zijn intuïtie met een vertekend beeld werken. Een orthodox-economische opleiding impliceert dat de studenten in meer of minder bewuste vorm het algemeen evenwichtsmodel van Walras in hun hoofd hebben. Als een dergelijke econoom een artikel in de krant heeft staan, kan een multidisciplinair econoom de vertekening direct aanwijzen. Het is zaak dat opleidingen een uitgebalanceerd studieprogramma aanbieden, zodat intuïties zich kunnen baseren op realistischer beelden van personen en samenlevingen. Het tweede deel van de kennisstructuur wordt gevormd door de analyse, welke kan worden afgeleid uit het paradigma. Sociologie gaat over orde, rechtvaardigheid en menselijke vrijheid in samenlevingsverband. Conservatieve paradigma’s bijvoorbeeld, beginnen bij het idee van orde, die moet bestaan wil er iets terecht komen van rechtvaardigheid en vrijheid. Achter een conservatief beeld gaan impliciete vooronderstellingen schuil over de wijze waarop individuen reageren op prikkels. Er zijn ook liberale en socialistische paradigma’s, die een heel andere analyse opleveren. Als de analyses deelsystemen als onderwerp hebben, zal er op een gegeven moment een synthese mioet worden gecreëerd tussen al die deelanalyses. Stel dat syntheses zijn geconstrueerd, en de onderzoeker is van mening dat de cluster van vooronderstellingen, analyses en syntheses realistisch genoeg zijn, kunnen er empirische indicatoren worden gezocht voor de relevante theoretische begrippen. Pas dan kan empirisch onderzoek worden uitgevoerd.

In dit essay hebben we een aantal methodologische tegenstellingen besproken. Steeds weer werd er in debatten gesuggereerd dat er gekozen moet worden. Dat is een ernstige misvatting. Het zijn allemaal delen van een geheel, waarbij er een voortdurende interactie is tussen de verschillende delen en tussen delen en het geheel. Empiristen vertrouwen op hun zintuigen, maar hebben introspectie en intuïtie nodig om tot selectie van variabelen te komen. Het paradigma bepaalt de betekenis van het onderzoek.

Cornelis (1990) heeft een indrukwekkende bijdrage geleverd aan de wetenschap met zijn boek over de logica van het gevoel. Zijn paradigma zegt dat mensen over een logisch onbewuste beschikken. Vanaf het begin van de conceptie heeft ieder mens een gevoel over het leven en zichzelf. De moederfiguur geeft de baby de mogelijkheid om zich veilig te voelen en de wereld om hem heen te verkennen. Hij laat meestal snel van zich horen. Als hij niet al te streng wordt opgevoed, zal die drang om zich te uiten, en om dingen zelf te doen. De eerste periode leeft hij in een natuurlijk systeem. De vaderfiguur gaat een rol spelen. Moeder weet alles en vader kan alles. Ook de mensheid is zo begonnen. Moeder zorgde voor eetbare planten en vader ging op jacht. Het natuurlijk systeem wordt gevolgd door een sociaal regelsysteem. Het kind moet regelmatig naar de dokter om nagekeken te worden, en gaat naar school om zich voor te bereiden tot een leven in de samenleving. De Europese samenleving transformeerde gedurende de 17e en 18e eeuw stap voor stap naar een regelsysteem. Koningen werden vervangen door overheidssystemen, bestuurd door een elite van bekwame mensen.

Zodra een kind zijn opleidingen heeft afgerond en een plek in de maatschappij gevonden, ontstaat er een impasse. Zeker in de tegenwoordige moderne samenleving zijn de arbeidsplaatsen streng gereguleerd. De beroepsopleidingen bereiden de jeugd daar ook op voor. Maar een mens heeft het verlangen om zijn eigen identiteit te ontwikkelen en zijn eigen creativiteit vorm te geven in zijn werk. De wetten van de logica leven in ons allemaal. Om het eigen gevoel om te zetten in paradigma en analyse is het nodig dat ons persoon een autonome ruimte krijgt, waarin hij zijn eigen visie ontwikkelt, en daar iets mee kan doen. Als de samenleving personen de ruimte geeft om met elkaar over ideeën en visies te praten, is het in het derde systeem beland: het communicatieve systeem. De samenleving wordt één groot plein, waarin iedereen zijn gevoelens en ideeën uitwisselt over de situatie. Leden van beroepsverenigingen komen voortdurend samen, en iedereen mag daar zijn eigen identiteit ontwikkelen en laten zien. Verloopt de communicatie democratisch, is dat voor de deelnemers uiterst bevredigend. In geval van creatieve successen, ervaren mensen dat als uiterst zingevend.

Als een kind in een dysfunctioneel natuurlijk systeem opgroeit, heeft het zelfrespect daar erg onder te leiden. Angst en wantrouwen overheersen de psyche. Als het tweede systeem niet goed functioneert, en velen hebben niet de mogelijkheid om zijn talenten om te zetten in bekwaamheden, is woede om zoveel onrechtvaardigheid het gevolg. Als het derde systeem niet deugt, slaat dat bij vele mensen neer in de vorm van depressie.

Cornelis’ centrale begrip is ‘de logica van het gevoel’. Introspectie leidt tot kennis van dat unieke gevoel. Alle kennis wordt in het geheugen opgeslagen. In een aparte kamer in het geheugen – de intuïtie – ligt een gevoel opgeslagen, waaraan korte basale teksten kleven. Als een persoon een academische opleiding volgt, wordt zijn specialistische kennis ook in de intuïtie opgeslagen, inclusief alle eenzijdigheden.

Het laat zich raden dat Cornelis van mening is dat introspectie en intuïtie vorming zeer belangrijke fenomenen zijn in opvoeding en onderwijs. In het werk van Keizer hebben we gezien dat veel wetenschappers hun paradigma niet kennen. Het belang van intuïtievorming is onbekend. Daarmee wordt de fragmentatie van de kennis niet als zodanig geïnterpreteerd. Introductie van ons eigen gevoel biedt een persoon een bron van integratie van kennis. Bovendien verandert de communicatie essentieel. Iedereen wordt geconfronteerd met mensen met andere gevoelens en intuïties. Als tolerantie de communicatiecultuur beheerst, kunnen mensen veel van elkaar leren. Kennis wordt dan minder subjectief, en meer intersubjectief.

Zoals besproken biedt Keizer (2015) een groot aantal paradigma’s, analyses en theorieën en een reeks empirische onderzoeken, die daarvan toepassingen zijn. De wetenschap is op zoek naar stabiele verbanden, welke gebruikt kunnen worden in pogingen de menselijke situatie te verbeteren. Opvallend daarbij is dat het mensbeeld steeds weer een constante is. Hier spreekt de hoop uit dat de wereld, gegeven de menselijke motivatie, een paradijs kan worden. Maar de maatschappelijke ontwikkelingen in het rijke Westen wijzen niet in die richting. Hoe rijk een land ook is, de armoede is niet verdwenen. Ook de criminelen bedienen zich van geavanceerde technologie. Overheidsapparaten kraken onder de druk van stijgende verwachtingen. Nu de milieuproblemen zich opstapelen en er mondiale oplossingen voor gevonden moeten worden, blijkt ons vermogen tot samenwerking en solidariteit niet is meegegroeid. De grote vraag is nu hoe we onszelf en elkaar kunnen inspireren tot een rationeler en moreler leven. Hoe kunnen we onze houding zodanig veranderen, dat we ons richten op de realisatie van universele waarden?

Religie blijkt in vele gevallen een troostend en bindend effect te hebben in kleine groepen. Maar aardse machten zien al gauw mogelijkheden om mensenmassa’s te sturen in een door hen gewenste richting. In Europa hebben veel mensen de religieuze instituties vaarwel gezegd. Ze staan de menselijke autonomie in de weg. Hier wordt echter een grote vergissing gemaakt. Ons leven is alleen mogelijk onder bepaalde voorwaarden. Deze limiteren onze autonomie. We hebben gezien dat de combinatie van de wet van Gödel met de existentiële vraag van Heidegger een axiomatisch antwoord vergt. We noemen de bron van onze realiteit God.  Het theologische systeem heeft nu tot taak hier inhoud aan te geven.  In het derde systeem van Cornelis staat de communicatie tussen mensen centraal. Dit betekent meer dan informatie-uitwisseling. Sociologisch gesproken betekent het dat mensen elkaar proberen te begrijpen; ze leren elkaars vooronderstellingen kennen, elkaars intuïties.

Vanaf de conceptie vormen mensen een gevoel dat bepalend is voor wie ze worden en hoe ze de samenleving ervaren. Naar het oordeel van Kant hebben mensen een reeks a priori’s meegekregen. Deze zitten in de schepping verankerd en zijn universeel. In de loop van het leven worden mensen zich voor een deel bewust van deze vooronderstellingen – met name doordat ze ervaringen opdoen met de toepassing ervan. Een klein kind leert niet eerst alle a priori’s van Kant. Maar als juf zegt dat a>b, en b>c, dan vindt ieder kind het logisch dat a>c. Hun intuïtie zegt dat, en daar wordt verder niet aan getwijfeld. Ook kunnen mensen zich niet voorstellen dat er iets zonder oorzaak gebeurt. Ook kunnen ze zich niet een wereld voorstellen dat op geen enkele manier gecategoriseerd is.

In de loop van opvoeding en onderwijs en het leven zelf doen mensen kennis en vaardigheden op. Deze worden, in zeer korte vorm, opgeslagen in de intuïtie. Daar is vanaf het begin de potentie van a priori kennis opgeslagen. Het wordt dan steeds meer gevuld met inhoudelijke kennis. Voor vele mensen geldt dat ze, ook zonder veel opleiding, een besef ontwikkelen dat er meer is tussen hemel en aarde. Het religieuze besef  wordt in een religieus gezin al snel gevuld met verhalen over God, die over ons waakt. In niet-religieuze families blijkt dat een goed functionerende vader en moederfiguur – zeker in een stabiele periode in de samenleving – voldoende is. Een kind vraagt dan niet uit zichzelf naar God. Maar als de persoon ouder wordt, en allerlei problemen onder ogen moet zien, valt het soms terug op de ouders. Soms zijn goede vrienden genoeg, soms zijn ouders niet genoeg. In de moderne maatschappij wordt veel zorg aangeboden. Ook in de vorm van psychotherapie of foor levenswijze filosofen. Toch is het mogelijk om in hectische tijden veel psychische problemen te hebben. Als ze existentieel worden, is de persoon op zichzelf aangewezen. In een religieuze samenleving zijn er dominees en pastoors die wijzen op God. Hij is te vertrouwen. Uiteindelijk komt het goed. Dat betekent niet dat welvaart en sociale erkenning ons via God wordt aangereikt. Geduld in tijden van tegenspoed wordt beloond door innerlijke rust. Angst voor de dood wordt minder als je denkt dat God te vertrouwen is.

Is Godsgeloof alleen voor mensen in moeilijke tijden en met een mentale instabiliteit? Nee, het is goed voor iedereen. Stel dat onze persoon veel talenten heeft op allerlei vlak. Hij kan zich storten op een flitsende carrière. Welvaart en sociale erkenning maken zijn leven tot een paradijs. Maar zijn omstandigheden maken het ook mogelijk om een radicale verandering van ultieme doelen na te streven. Er is buitengewoon veel leed in de wereld. Met andere woorden, er is veel te doen om mens en natuur te helpen een waardig leven te leiden. De flitsende carrière heeft een risico. Leegheid dreigt. De zoveelste cocktail op het zoveelste feestje. Het alternatief is een gerichtheid op het lange-termijn belang van alle levende wezens. Zelfontwikkeling in de zin van Cornelis – zelf aan het eigen stuur zitten – leidt tot bijdrage aan de ontwikkeling van de omgeving – leidt tot gevoelens van zingeving. Niet gezocht, maar wel gevonden. Zelfopoffering leidt tot langdurige bevrediging – en dat is een basisbehoefte. Dit is natuurlijk de wereld op zijn kop, en dat is precies de bedoeling. We hebben het beeld van een god nodig om uit een dal te komen. Bovendien heeft god succesvolle mensen nodig om zijn schepping te vervolmaken. Ook zij zijn niet voor niets geschapen. Wel hebben mensen de vrijheid om zelf te bepalen welke talenten op welke wijze worden ingezet. We zijn rentmeesters, en de eigenaar heeft geen uitgekiend systeem van toezicht. En er vindt ook geen afrekening plaats. Alleen zij die god zoeken, weten hem te vinden.

Het beeld zojuist geschetst is een bedenksel, gebaseerd op een idee over God in zijn relatie met mensen. Het is een zeer democratisch beeld – alleen de relatie tussen Schepper en schepsel is een hiërarchische. Kan iedereen zo maar een beeld schetsen en zeggen dat dit zijn god is? Nee, het beeld moet consistent zijn  met de intuïtie van een persoon. Deze intuïtie moet een jarenlange toetsing zijn ondergaan. De bedenker moet zijn identiteitsbepalende gevoel goed hebben leren kennen. Dat gevoel moet betekenis hebben gegeven aan de taal die hij spreekt. Vanuit deze kennis heeft de persoon ervaringen opgedaan, die het mogelijk maken om intuïtieve uitspraken te doen op het meest algemene niveau. Concrete ervaringen en grondige studie van toegepast wetenschappen maken het mogelijk om steeds specifieker te worden.

Het beste voorbeeld dat ik ben tegengekomen in mijn studie economische wetenschap is het volgende. In 2008 brak er een economische crisis uit. Het begon in de financiële sector van de Amerikaanse economie. Weldra werd de hele wereldeconomie meegesleurd in de val. Financiële economen bespraken met elkaar de bankencrisis, en namen daarin de hele economie mee. Overheden moesten op hun uitgaven bezuinigen en de arbeidsmarkt moest worden gedereguleerd. Een enkele heterodoxe econoom sputterde tegen. De toonaangevende media zijn gewillig om het allemaal te verslaan, inclusief de gangbare interpretatie. Ook op de opiniepagina’s zien we de eenzijdigheid terug. Een maatschappelijk debat komt niet op gang. In Nederland is het typisch neoklassieke beleid niet meer veranderd. Het einde van de depressie kwam doordat belangrijke economieën in de wereld zich niet hadden gehouden aan de regels van het liberale verhaal. Daardoor werd de wereldeconomie uit het slop gehaald. Nederland profiteerde daarvan via exportstijging. En dan te weten dat de lopende rekening van het betalingsbalans al zeer lang een overschot vertoonde. Voor andere economieën was dat om depressief van te worden. We hebben dus niets geleerd. Dat hadden we ook al niet van de vorige ernstige depressie, te weten die van de jaren 1930. Toch moeten mensen die een multidisciplinaire visie hebben ontwikkeld, volhouden om de klok te luiden, in de hoop dat er meer mensen bereid zijn om de analyses van de ‘vijand’ goed te bestuderen.

Wat is er overgebleven van de Europese Verlichting, die de nadruk legt op de autonome mens, die met behulp van verstand en zintuigen in staat is om de aarde om te bouwen van een gevaarlijke natuur tot een veilige en aangename woonplaats? Het is de moeite waard om de weg die de moderniteit is ingeslagen een tijdlang niet te vervolgen. Verstand en zintuigen zijn belangrijk, maar er ontbreekt iets essentieels. Door middel van introspectie ontdekken we nog een bron van kennis, en dat is het levensgevoel van mensen. Ieder persoon heeft een identiteit, verscholen in het onbewuste. In toenemende mate ontdekken we een gevoel dat in ons leeft, dat onze richting bepaalt, onze houding waarmee we ons leven tegemoet treden. Naarmate we meer ervaringen opdoen en kennis verwerven, ontwikkelen we een intuitie die ons vertelt in welke richting we moeten gaan. De kennis die we verwerven, blijkt niet anders dan de logica van ons gevoel te zijn. Onze perceptie van wat onze zintuigen ons vertellen, wordt bepaald door onze aangeboren persoonlijkheid en onze omgeving. Dat noemen we ‘ervaringen’. Ze steunen op ons gevoel. Dit gevoel maakt ons ontvankelijk voor bepaalde ideeen. Deze kunnen met behulp van logica worden ontwikkeld in de vorm van analyse en synthese. Ervaringen leren ons hoe te reageren op bepaalde gebeurtenissen. Hierdoor doen we weer nieuwe ervaringen op. Kennis wordt opgeslagen in het geheugen. In een zijkamer daarvan worden zeer korte samenvattingen opgeslagen. Deze informatie wordt verbonden aan ons gevoel. Zoals alle kennis is er niet alleen een cognitief aspect. Maar ook een emotioneel aspect. We beschikken over een aangeboren talent om een religieus besef, een waarheidsbesef, een moreel en een esthetisch besef te ontwikkelen. Alle vier zijn richtinggevend in onze besluitvorming, in welke omstandigheid dan ook.

Een groot verschil tussen gelovigen en niet-gelovigen is de wijze waarop er communicatie mogelijk is tussen God en mensen. Onder de niet-gelovigen zijn vele mensen die wel denken da er iets is, maar ze zien geen mogelijkheid om ermee in contact te komen. Dan houdt het op, natuurlijk. In de dagelijkse praktijk heeft God geen betekenis. De mensen die zich gelovig noemen mensen dat het geloof wel betekenis heeft voor hun leven. Contact verloopt via het gebed. Daar vallen ook kleine gebeden onder, zoals het slaan van een kruis, of deelname aan rituelen. In orthodoxe kringen echter, bevat een gebed een grote variatie aan verzoeken. Ze denken dat het uitspreken van dankbaarheid en eerbewijzen God beïnvloedt, en dat er ‘iets’ goeds gebeurt. Als er ogenschijnlijk niets gebeurt, overtuigt dit de gelovige niet dat communicatie geen zin heeft.

In dit essay sluit ik de zin van een dergelijk gebed niet uit. Maar er zijn veel zaken die mijns inziens niet in een gebed thuis horen. Als een zoon aan zijn moeder vraagt om te bidden voor een broertje, en de moeder weet dat ze niet meer zwanger kan worden, is het verzoek zinloos. Ook als iemand graag wil slagen voor een examen, maar hij heeft er niet hard voor gewerkt, is dat een niet-respectvolle vraag. Als in een bedrijf vele sociale problemen zijn, en de directie wil er niets aan doen, is een gebed op de jaarvergadering een belediging voor God.

God is niet de schepping, God is niet trillende energie. God heeft stof en energie geschapen. Als we via mindfulness en meditatie de stilte zoeken, en met ons zelf in gesprek gaan, is God erbij, hoe ver weg hij ook is. Als je dan een belangrijke beslissing hebt genomen, en de volgende dag daar rustig onder bent, mag je dat als teken zien dat je op jouw pad zit. 

Zoals gezegd is God de schepper van stof en energie. Neemt de omvang van de hoeveelheid stof in de loop der tijd toe? Idem voor de hoeveelheid energie? Als een kind wordt geconcipieerd, komt er een nieuwe ziel, verbonden met stof, bij? Dit zijn allemaal interessante vragen waarop we misschien over paar eeuwen een antwoord kunnen geven. Nu moeten we het doen met onze intuïtie, die in de hersenen met stof verbonden is. Ons religieus besef maakt dat we soms ‘aanstaan’, dat betekent dat we ontvankelijk zijn voor contact met God.

We moeten leren te accepteren dat God van een geheel andere dimensie is, en dat we daar alleen langs een omweg geloofwaardige kennis van kunnen hebben. Er is zeer grote overeenstemming onder de mensen dat het fenomeen liefde het meest schaarse goed is dat we kennen. Ons verlangen ernaar is correspondeert met het gevoel dat god met liefde zijn schepping heeft gemaakt. Nadat hij klaar was en tevreden over zijn werk, is hij niet weggegaan. De schepping is nog lang niet af, en Hij blijft bereikbaar voor wie hem aanhoudend zoeken. Voor dat zoeken kunnen we de volgende procedure gebruiken.

Zoek een rustige plek en ga liggen op een comfortabel matras. Doe de oefeningen die door Thich Nhat Hanh zijn ontwikkeld onder de naam ‘mindfulness’. Ga het hele lichaam langs en probeer alle spanningen te voelen. Doe er niets aan en heb er geen oordeel over.

De volgende stap bestaat uit meditatie. Wees bewust van alle gevoelens en gedachten, die door je hoofd stromen. Laat ze voor wat ze zijn, en oordeel er niet over. Op deze manier wordt het rustiger in het hoofd.

Een derde stap betreft het stilstaan bij jouw religieuze intuïtie. Er is iets, en kan dat betekenen dat het ‘iets’ iets van je vraagt? Noem het iets ‘God’, en wees hem of haar dankbaar voor het leven , en geduldig als er veel tegenspoed is. Wees ervan bewust dat de wijze waarop je met tegenslag omgaat een voorbeeld kan zijn voor anderen. Als blijkt dat dit zo is, blijkt dit een bron van zingeving. Zo houden we elkaar staande, ongeacht de situatie.

Een vierde stap bestaat uit het formuleren van een probleem. Neem daarvoor plaats op een comfortabele stoel achter een bureau. Met behulp van computer, pen en papier maak je aantekeningen van een innerlijke brainstorm sessie over een goede aanpak van het probleem. Het kan gaan over de relaties in de familie, in de buurt of op het werk. Ook de relaties met overheidsdiensten kan een bron van problemen zijn. Als je aan een opleidingsinstituut werkt, kan het zijn dat vele collega’s een eenzijdige blik hebben op het vak. Als je bij de overheid of bij een bedrijf werkt, kan het probleem van de eenzijdigheid van kennis tot grote problemen leiden. Er wordt niet gecommuniceerd, maar groepen gevormd die met elkaar rivaliseren. Denk na over je eigen eenzijdigheden, en constructieve methoden om de problemen aan te snijden.

Een vijfde stap bestaat uit het nemen van beslissingen ten aanzien van problemen die voldoende doordacht zijn. Ga daarna een tijdje slapen. Als na een aantal uren of een hele nacht de wekker gaat, probeer te voelen hoe rustig of onrustig je bent. Als jouw intuïtie zegt dat het een verantwoorde beslissing is, dan zul je je rustig voelen. Als de intuïtie eigenlijk zegt dat de genomen beslissing slecht is, neem deze dan in heroverweging. Deze methode geeft geen zekerheid. Het geeft alleen het vertrouwen dat je op de goede weg bent – zelfs als later blijkt dat de gekozen strategie slecht is uitgepakt.

Doe deze oefening zo vaak als je er behoefte aan hebt, maar in ieder geval één keer per maand. De oefening kan 30 minuten duren, maar ook een uur duren.

Op deze manier worden angst, boosheid en depressie effectief bestreden en omgezet in activiteiten gericht op bescherming, rechtvaardigheid en ruimte voor creativiteit voor alle mensen en dieren.

Een laatste noot gaat over de relatie tussen intuïtie als bron van waarheid, ook onze waarheid over God. We stellen dat onze realiteit geschapen is, en dat God de schepper is. We stellen ook dat de schepping niet af is, en zich verder ontwikkelt. Dit onvolledige van de schepping hangt samen met de ingebouwde vrijheid van de mens. Ze is het enige levende wezen dat meer kan dan een dagelijkse portie veiligheid en voeding voor zichzelf en de eigen groep bewerkstelligen. De vrijheid om verder te gaan hangt vervolgens samen met de verantwoordelijkheid van de mens om daadwerkelijk verder te gaan. Intuïtie, begrip en verstand zijn, naast onze zintuigen, gereedschappen waarmee we kunnen bepalen wat we gaan doen. Een ieder naar zijn talent geeft een ieder naar zijn behoefte. Twee grote problemen lijken onoplosbaar te zijn, in religieuze zowel als in seculiere maatschappijen. Hoe gaan we om met ongemakkelijke waarheden en hoe kunnen we ieder mens met respect en waardigheid tegemoet te treden – ook de ongemakkelijke mensen. Processen van rivaliteit verlopen vaak groepsgewijs. Als we angst en boosheid, die het gevolg zijn van gebrek aan veiligheid en rechtvaardigheid, weten te beperken door het besef van rentmeesterschap, zullen grote problemen eenvoudiger aan te pakken zijn. En zal het ook voor ieder individu mogelijk worden zijn eigen problemen op een constructieve manier onder ogen te zien. De moderne visie op het leven biedt geen uitzicht dan gemak. Verveling dreigt en verdoving door middel van alcoholen drugs moet het besef van onmacht uit het bewustzijn bannen. Stoppen met het gebruik van verslavende gewoonten creëert een crisis, maar deze biedt de mogelijkheid om radicale wegen te gaan.

We hebben gezien dat de begrippen rationaliteit, moraliteit en intuïtie voortdurend weer in dienst worden gesteld van het korte eigenbelang. Dat zijn dan de instrumentele versies, waarmee mensen zichzelf voor de gek houden. Wijsheid groeit als ieder persoon voor zichzelf bereid is op pad te gaan, en op zoek gaat naar zuivere rationaliteit, moraliteit en een echte intuïtie als lamp voor onze voeten en een licht op ons pad.

Literatuurreferenties

  • Chopra, Deepak (2000), How to know God, New York: Harmony Books
  • Girard, R. (1978), Things Hidden Since the Formation of the World, Stanford: Stanford University Press.
  • Cornelis, A. (1990), De logica van het gevoel, Amsterdam: Essence.
  • Duyndam, J., M. Poorthuis (225), Levinas, Kopstukken Filosofie, Lemniscaat.
  • James, W. (1890), Principles of Psychology, New York: Dover.
  • Kant, I. (1990), Critique of Pure Reason, New York: Prometheus Books.
  • Keizer, P. (2015), Multidisciplinary Economics, A Methodological Account, Oxford: Oxford University Press.
  • Witteveen, H. (2001), Soefisme en economie, Deventer: Ank-Hermes bv. 

—————————————————–

Piet Keizer

Westerend 6, 9461 EH Gieten, Nederland

pietkeizer46@gmail.com

10 – 9 – 2023.

Posted in Uncategorized | Leave a comment

Wat is een recessie eigenlijk?

Wat is een recessie eigenlijk?

Tal van economen voorspellen een recessie. De theorie van een conjunctuur golf noemt het eerste deel van de daling van een golf recessie. De golf oscilleert daarbij rond de trend in het niveau van economische activiteiten. In de tegenwoordige praktijk van de politiek en de media wordt een empirische indicator van twee kwartalen van negatieve groei gebruikt. Dat is vreemd. Als de Chinese groei daalt van 14% naar 10% naar 6%, dan is er geen recessie? Het lijkt erop alsof 0% groei de trend is, maar daar is geen reden voor. Uit oogpunt van werkgelegenheid is het beter om naar een positieve groei te streven. Ook de enorme taak die we hebben om onze landbouw te verduurzamen, de waterstand goed te regelen, en onze defensie flink te verbeteren, roept om positieve groei. Ook uit overwegingen van natuuronderhoud zullen we forse investeringen moeten doen.

We leven in een periode van onzekerheid. Dat impliceert dat conjunctuurpolitiek niet goed mogelijk is. Daarvoor ontbreekt het ons aan betrouwbare getallen. Het beste beleid is dat alle personen en organisaties, en vooral de banken, flinke reserves opbouwen. Alleen de overheid heeft de taak om zoveel te lenen, dat alle particuliere besparingen een rendabele besteding krijgen. Voor zover zich schokken voordoen,  kan iedereen zijn eigen reserves aanspreken. De overheid moet, in permanent overleg met maatschappelijk relevante groepen, ervoor zorgen dat macro-economische prijzen, zoals de loonvoet, de interestvoet en het goederenprijsniveau stabiel zijn. Met name de loonvoet moet niet teveel stijgen, omdat er veel geld nodig is voor collectieve voorzieningen. Tijdelijke problemen als duur voedsel en een hoge energierekening moeten door tijdelijke maatregelen worden aangepakt. Indien de verhouding tussen lonen en kapitaalopbrengsten sterk daalt, is het idee van Den Uyl uit 1977 relevant: Vermogens Aanwas Deling (VAD). 

Piet Keizer, emeritus associate professor of Economic Methodology, Utrecht University School of Economics

Gieten, 25-08-2022.

Posted in Columns, Multidisciplinary Economics | Tagged , , , | Leave a comment

Het CDA heeft de sleutel van het stikstofprobleem in handen

Het CDA heeft de sleutel van het stikstofprobleem in handen

 Er wordt al heel lang niet doelmatig gepolderd in Nederland. Weinig mensen kennen de maatschappijvisie, die aan onze polderpraktijken ten grondslag ligt. Het idee is dat er tussen markt en overheidsplanning een groot maatschappelijk middenveld ligt. Het bestaat uit vele groepen, die specialistische deskundigheid hebben opgebouwd. Ieder persoon, en elke beroepsgroep heeft korte-termijn eigen belangen. Daarnaast hebben we allemaal een gezamenlijk lange-termijn belang. Met name het tweede element vergt voortdurende communicatie tussen de deelbelangen.

Continue reading
Posted in Columns | Tagged , , , | Leave a comment

Democratische religie kan de EU nieuw elan geven

Democratische religie kan de EU nieuw elan geven        Piet Keizer, 22/4/2022

  1. Inleiding

De wereldverhoudingen verschuiven. China is een totalitaire staat, en het Chinese volk toont geen tekenen van sterk verzet. De Verenigde Staten is op zijn retour, en zijn democratische structuur staat op het spel. Rusland was de laatste decennia bezig zich te herstellen van de klap in 1989 – het uiteenvallen van de Sovjet-Unie. Sinds een paar weken toont het zijn ambities – een nieuw Russisch Rijk, te vergelijken met de periode van de Tsaren. De Europese Landen koesteren hun natie, en hebben grote moeite te integreren. Op het gebied van ideologie, religie en cultuur zijn er grote verschillen tussen West, Oost, Noord en Zuid.

Europa wordt op drie manieren bedreigd. De totalitaire wijze waarop Rusland zijn burgers de wereldvisie van het Kremlin opdringt, is een bedreiging voor de vrije pers. Van binnen uit wordt Europa bedreigd door nationalistische stromingen, die de democratische rechtstaat ondermijnen. Een derde bedreiging is die van het moderne liberalisme, die de Europese beschaving ondermijnt. De moderne wetenschap speelt hierin een belangrijke rol.

De EU is opgericht om een aantal rechten voor alle burgers te beschermen. Nu deze op het spel staan, is het belangrijk om na te denken hoe de EU, niet alleen structureel, maar zich ook cultureel zich kan verbeteren. Het is gebleken dat vele landen lippendienst bewijzen aan hun principes. In de praktijk wordt er vaak tegen gezondigd. Er wordt dan gewezen o andere mensen, die ook de regels aan hun laars lappen. Het blijkt echter ook dat sommige mensen er veel meer last van hebben dan anderen. Mentaliteit is een variabele, die verbeterd kan worden.

Continue reading
Posted in Artikelen, Multidisciplinary Economics | Tagged , , , | Leave a comment

Inflatie vereist een betere analyse

Inflatie vereist een betere analyse

In het Commentaar van 8 april jl. wordt om meer waakzaamheid voor inflatie gevraagd. Om een doelmatig anti-inflatiebeleid te voeren, moet men het fenomeen goed begrijpen. Anders is het niet mogelijk om een betrouwbare empirische indicator te berekenen. Omdat inflatie samenhangt met andere belangrijke variabelen, zoals werkloosheid, moeten politici, niet centrale bankiers, vaststellen welk inflatiecijfer optimaal is.

Nu moeten we onderscheid maken tussen een stijging van de macro-prijs als gevolg van toegenomen schaarste van één of enkele belangrijke goederen enerzijds, en een proces van prijsstijgingen, waarbij zowel kapitaal als arbeid tracht inkomensverlies af te wentelen. In het eerste geval moeten alle inkomenstrekkers het nationale verlies nemen. In het tweede geval zal de overheid, al dan niet geadviseerd door overleginstituties, moeten kijken of er ruimte is voor compensatie voor loon- en uitkeringstrekkers.

Twee voorbeelden waarin er geen compensatie moet worden gegeven. Als de import van energie duurder wordt, is dat een geval van nationale verarming. Dus moeten we allemaal meedoen bij de betaling van de rekening. Als de btw stijgt, omdat de rekening van de gezondheidszorg weer is gestegen, ook dan moeten we de rekening samen betalen. Als veel inkomenstrekkers worden gecompenseerd omdat we meer en betere gezondheidszorg consumeren, dan worden de economische verhoudingen scheef getrokken. Kortom, het CBS moet proberen een betere inflatie-indicator te berekenen.

Ook voor het macro-economische beleid is het van groot belang om een goede indicator te hebben. De reden waarom centrale banken de neiging hebben om 2% prijsstijging als prijsstabiliteit te betitelen, is verouderd. Bovendien heeft het begrotingsbeleid van de eurozone in het afgelopen decennium last gehad van een inflatiefobie, terwijl er in geen velden of wegen sprake was van inflatie. De huidige ‘inflatie’ weerspiegelt meer een tijdelijke schaarste. Als de dat gaan bestrijden met renteverhogingen en schuldenvermindering, koersen we willens en wetens af op een volgende depressie.

Piet Keizer, emeritus associate professor Economic Methodology, Utrecht University School of Economics. 14-04-2022.

Posted in Uncategorized | Tagged , , | Leave a comment

Naar een nieuwe overlegeconomie

Naar een nieuwe overlegeconomie  (ook gepubliceerd op Mejudice)

Inleiding

In de media wordt regelmatig een vergelijking gemaakt tussen de ontwikkeling van de inflatie en die van de cao-lonen. De voorzitter van de FNV heeft zich al uitgesproken over de wenselijkheid van algemene loonindexering. Hij noemde inflatie diefstal. In dit artikel zal ik onder meer betogen dat loonindexering ongewenst is. Om fouten uit het verleden niet te herhalen, is het belangrijk dat het Polderoverleg in ons land nu eens goed gaat functioneren. De SER heeft op het punt van loonvorming haar rol niet goed gespeeld, mede omdat ze daar de expertise niet voor heeft. Nederland bevindt zich na decennia van liberalisme op een kruispunt: welke kant gaan we de komende decennia op nu de rol van de overheid en van het maatschappelijk middenveld relevanter moet worden.

Huidige problemen

In de eerste plaats zitten we middenin de coronacrisis. Ook als de periode van de lockdowns voorbij is, zal het virus nog veel flexibiliteit van onze economie vragen. Ook de wereldeconomie zal steeds weer voor onvoorziene problemen zorgen. Kortom, onzekerheid troef. In de tweede plaats heeft de klimaatproblematiek zich zodanig gemanifesteerd, dat vele voormalige sceptici stil zijn geworden. Ten derde hebben de sociaaleconomische experts geen goede analyse voorhanden op basis waarvan ze in staat zijn de samenleving van goede strategieën te voorzien. Ten slotte zijn de statistieken met betrekking tot de economie niet adequaat, zodat deze geen plek op het ‘dashboard’ kunnen innemen.

Continue reading
Posted in Artikelen, Multidisciplinary Economics | Tagged , , , , | Leave a comment

Algemene loonindexering is onwenselijk

Algemene loonindexering is onwenselijk

De voorzitter van het FNV, Tuur Elzinga, noemde onlangs de inflatie in Nederland diefstal. Hij pleitte voor een loonindexering als compensatie. Er zijn echter argumenten, waarom dit géén goed idee is.

In de economische wetenschap wordt het begrip inflatie gedefinieerd als een stijging van de nominale waarde van een bepaald goederenpakket in een economie zonder de sectoren overheid en buitenland. Als de inkomens eenzelfde stijging vertonen, dan blijft de verdeling ervan ongewijzigd. Geldt dat niet voor de lonen, dan leidt inflatie tot stijging van de reële waarde van de kapitaalinkomens.

Deze theoretische definitie van inflatie wordt echter ook toegepast op de empirische  economie. De aanwezigheid van een grote sector buitenland houdt in dat een stijging van de importprijzen een significant effect heeft op de prijs van de goederen – en dus inflatie genereert. Het leidt tot een verarming voor alle inkomenstrekkers. Indexering van cao-lonen betekent dan ook dat de nationale verarming moet worden gedragen door andere inkomenstrekkers. Dat is ondoelmatig en unfair.

Continue reading
Posted in Columns | Tagged , , | 1 Comment

Religion versus Modernity

Religion versus Modernity

  1. Introduction

Religion appears a source of release as well as a source of revenge and violence. This essay offers a short review of the most important religions, and compares their characteristics with those of the upcoming modern society. The level of analysis is that of the world as a whole.

People need religion as a source of protection to create certainty and trust with respect to where we come from and where we are going, especially in the hereafter. Certainty and trust can affect the way humans treat each other and are using nature.

Because religion is important, it offers an excellent tool for those who like to dominate others, and exploit nature to reach high levels of prosperity and status. Especially in circles of science people have become suspicious concerning the way clerical people are so sure about the specifics of God’s Will. Scientists have increasingly removed all metaphysical elements from their knowledge. This trend is typical for a modern society. Logical and empirical knowledge suffices to build a huge system of production, making a large number of people prosperous.

However, there are increasing numbers of people with existential problems. In circles of the very poor as well as among young people with modern education. They do not experience a meaningful context, and feel isolated and desperate.

Girard (1990) made a thorough study of many religions and of western classical literature. Religions appear not successful in their attempt to reduce violence. But he blames modernity for not offering a solution to the typical human conflict at all. In the next section we discuss a series of religions, namely the primitive religions, Buddhism, Hinduism, Judaism, Islam and Christianity. In a third section we discuss modernity as an alternative. In a fourth section we show what Girard means by the typical human conflict, and how to deal with it.

In many countries we observe a growing influence of modernity. We will discuss this anti-religion view in a next section. As a reaction to modernity we will discuss the work by Buber and by Keizer. Buber is a Jewish philosopher, who has theoretically as well as practically fought for peace in the Middle East. Keizer developed an integrated paradigm for human science. Then we link the results of Girard and Buber (1937) on the one hand and Keizer (2015) on the other. In a last section we draw some conclusions.

Continue reading
Posted in Artikelen | Tagged , , , , , , , , , | Leave a comment

We worden alweer gewaarschuwd voor inflatie

We worden alweer gewaarschuwd voor inflatie

De laatste tijd verschijnen weer regelmatig berichten in de media, waarin politici en journalisten waarschuwen voor dreigende inflatie in de eurozone, waaronder Nederland. Een aantal jaren geleden was er opeens paniek in monetaire kringen. Er dreigde negatieve inflatie, oftewel deflatie. Daar was toen alle reden voor. Deflatie is schadelijker dan matige inflatie. Nu de inflatiecijfers in mei en juni van dit jaar respectievelijk 2.0 en 1.9 % zijn, lijkt er geen reden tot alarm.

Klaas Knot van de Nederlandsche Bank ziet dat anders en gebruikt de media om zijn zorgen met ons te delen. Gaat de ECB door met haar opkoopprogramma, dan zal inflatie de kop opsteken. De vraag is echter op basis van welke economische analyse hij tot dit oordeel komt. Hij heeft meerdere malen zijn enthousiasme getoond over het tekstboek monetaire economie, waaruit hij aan de universiteit van Groningen onderwezen werd.

Nu wil het geval dat ik eind jaren zeventig en begin jaren tachtig aan deze universiteit  colleges monetaire economie heb gegeven. Zijn favoriete boek bleek een aantal serieuze gebreken te vertonen. Zoals dat voor bijna alle macro-economie boeken in het Westen geldt, is er eigenlijk maar één benadering, die behandeld wordt: dat is de neoklassieke economie. Zelfs in het hoofdstuk over de post-keynesiaanse analyse wordt gewerkt met een neoklassieke analyse. Macroprijzen worden hier verondersteld star te zijn, met cyclische werkloosheid tot gevolg. En dan te weten dat Keynes zorgvuldig heeft aangetoond dat flexibele prijzen in een depressie desastreuze effecten hebben op de werkgelegenheid. Daarom pleitte hij voor stabiele macroprijzen – een belangrijk verschil met starre prijzen. Duitse ( en Nederlandse) monetaire kringen blijken ook na de langdurige depressie van de jaren ’10 geen studie te maken van Keynes – en dat blijft ons opbreken. Ik ken niemand die nu nog, in informele situaties, het bezuinigingsbeleid verdedigt. Maar de tekstboeken blijven onveranderd. De nieuwe lichtingen die op  de markt komen kunnen nu niet profiteren van lessen die we kunnen leren van onze fouten. Pluralisme is nog steeds taboe.

Continue reading
Posted in Uncategorized | Leave a comment

Girard en Goudzwaard over de toekomst van de mens

                                                                                                      Piet Keizer

                                                                                                      Gieten, 09 – 08 – 2021

Girard en Goudzwaard over de toekomst van de mens

Inleiding

De geschiedenis laat zien dat onze maatschappij onder invloed staat van positieve en van negatieve krachten. De positieve krachten werken in de richting van meer welvaart voor iedereen, waarbij de natuur zich positief ontwikkelt onder invloed van menselijk ingrijpen. Er zijn echter ook negatieve krachten. Mensen zijn angstig en beschermen zichzelf ten koste van anderen. Zijn ze succesvol, dan willen ze domineren, waardoor onderdrukking en geweld tot veel onrechtvaardigheid leidt. Een groot deel van de geschiedenis laat tal van cyclische bewegingen zien – meer geweld en onderdrukking wordt afgewisseld door meer voorspoed en vrede voor meer mensen.

In de tweede helft van de 20e eeuw zien we een kentering. In grote delen van de wereld zien we een toename van de welvaart, en onderwijs en gezondheidszorg hebben veel meer mensen bereikt. Er zijn statistieken, die een afname van oorlogsgeweld laten zien. Algemeen wordt aangenomen dat globalisering en digitalisering verantwoordelijk worden gehouden voor deze vooruitgang. De afgelopen twee decennia echter, lijkt er een kentering in het beeld. De aanval op de Twin Towers (2001), de kredietcrisis (2008) en de daarop volgende economische depressie (2008-2018) hebben grote economische, sociale en psychische gevolgen gehad. Toen de eurozone besloot de depressie te bestrijden met grootschalige bezuinigingen op de overheidsuitgaven – hetgeen voorspelbaar negatieve effecten had – was het hek van de dam. Sterke dalingen in inkomen en werkgelegenheid zetten de sociale verhoudingen in vele landen op scherp. Onzekerheid bevordert vreemdelingenhaat, en radicaliseert de politieke verhoudingen. Groeiende milieuproblemen worden door velen minder serieus genomen dan zou moeten. Eerst de korte-termijn eigenbelangen; later zien we wel verder, alsof de lange termijn niet ook nu begint. De illegale drugshandel verbreidt zich ook in Europa: veel jongeren hebben behoefte aan drugs, en vinden in de drugshandel een gemakkelijke manier om aan geld en status te komen. Het geweld in de steden neemt toe. In Nederland eist de tolerante opvoedingsstijl van de afgelopen zes decennia haar tol.

Continue reading
Posted in Uncategorized | Tagged , , , , , | Leave a comment