In de NRC van 16 april jl. interviewt redacteur Milo van Bokkum een aantal economen over de vraag of de inkomens (van werknemers?) achterblijven bij de economische groei. Verschillende analyses blijken significante verschillen op te leveren. Aan het eind van het artikel wordt gesuggereerd dat het zin heeft om met elkaar te praten, om tot een consensus te komen – een gezamenlijke keuze voor een bepaalde definitie en berekening van de verschillende inkomensaandelen. Mijns inziens is dit ongewenst.
Feiten zijn altijd subjectief, alhoewel sommige feiten intersubjectief zijn. Een groep wordt gekenmerkt door een gemeenschappelijke cultuur, en daarmee een gemeenschappelijk perspectief en analyse. Dan kunnen de definities en de daaruit volgende berekeningen dicht bij elkaar liggen. Maar een groep mensen met een andere cultuur produceert een andere analyse, met andere definities en berekeningen, ook al gebruiken ze dezelfde begrippen. Een post-Keynesiaanse econoom gaat anders met de collectieve lasten om dan een neoklassieke econoom. Linkse vakbonden zien elke prijsstijging als inflatie, en dus als een vermindering van de koopkracht van de werknemers – rechtse werkgeversorganisaties gaan anders met deze cijfers om. Rekenen we scholing en vergadertijd van werknemers in de tijd van de baas als beloning voor arbeid? Perspectief en analyse bepalen de definities. We hebben bij de berekening van werkloosheid gezien dat de Nederland bakzeil haalde, toen de VN het ‘dwong’ tot het hanteren van een VN-definitie. Het CBS ging, tegen hun zin, door de knieën. Die kant moeten we niet op willen.
Piet Keizer, emeritus associate professor of economic methodology, Utrecht University School of Economics.
17 – 04 – 2021, Gieten, Drenthe.