Tekstboekeconomie als belangrijke schakel in het neoliberale systeem
Inleiding
Komende week beginnen duizenden eerstejaarsstudenten aan een academische studie economie. Uit ervaring weet ik dat dit een uiterst boeiende discipline is, waarin wordt nagedacht over vraagstukken van groot persoonlijk en maatschappelijk belang.
Terugkijkend op 53 jaar ervaring aan een aantal Economische Faculteiten, inclusief een serie verblijven aan tal van buitenlandse universiteiten, moet ik zeggen dat de Bachelor fase een uiterst teleurstellend programma biedt, die op geen stukken na een goed overzicht biedt van wat er te koop is op dit gebied. In het vervolg zal ik zo kort mogelijk aangeven waar de grote problemen zitten.
Monopoliepositie voor de neoklassieke economie
In de loop van de 19-eeuw ontwikkelde zich een vak dat ‘Political Economy” werd genoemd. Denkers trachtten de Westerse kapitalistische economie te doorgronden, en de mechanismen bloot te leggen, die bepaalden of economische groei langdurig mogelijk was of niet. Ook de verdeling van inkomens over kapitaal en arbeid kreeg veel aandacht. Maar aan het einde van die eeuw kwamen er steeds meer economen, die vonden dat wetenschap vereist om algemene wetten te formuleren – niet alleen maar plaats en tijdgebonden gebeurtenissen. Ze associeerden het begrip economisch met schaarste, en bouwden een analyse op basis van de ervaring dat mensen de neiging hebben om schaarste aan middelen zoveel mogelijk te reduceren. Hieruit ontstond het idee van een vrije markt en markteconomie, en ze toonden aan dat een dergelijk systeem stabiel is: eenmaal uit evenwicht, zullen prijsaanpassingen leiden tot hernieuwd evenwicht. Andere motieven werden weggedefinieerd: de psychologie werd geacht de psyche te analyseren, en de sociologie de sociale wereld. Ooit zal dat misschien bij elkaar komen. Deze ‘school’ heet de orthodoxe school. Al snel werd deze orthodoxie toegepast op de dagelijkse realiteit – also het sociale en het psychische motief niet bestonden. Empirisch onderzoek naar de economie, opgevat als een maatschappelijke sector, was dus gebaseerd op een specialisatie in gedragsaspecten: we gaan naar de markt en doen boodschappen (economisch motief), en ’s avonds gaan we op familiebezoek (sociaal motief). Door middel van introspectie (ervaren en benoemen van onze gevoelens en gedachten) weten we dat vele producten, die we kopen, worden beinvloed door de groep waartoe we willen behoren. Familiebezoek, daarentegen, kan worden ingegeven door een lonkende erfenis. Uit de psychische analyse weten we dat veel gedrag kan worden begrepen, als we ook rekening houden met het psychische motief van zelf-respect: ongemakkelijke waarheden dringen maar moeilijk tot ons door. Vele hooggeplaatste bestuurders en managers hebben daar last van: bij succes zijn zij het, maar bij falen zijn anderen of ‘de situatie’ de schuldigen.
Een laatste storend probleem bij de empirische toepassing van de orthodoxe economie is gelegen in het feit, dat we altijd beginnen met een eenvoudige situatie, en dan stap voor stap de analyse complexer maken – zolang we het wiskundig nog aan kunnen. Maar onze dagelijkse realiteit wordt in hoge mate bepaald door onze geschiedenis – bepaalde gebeurtenissen en opvoedings-en opleidingspraktijken hebben blijvende invloed op onze gevoelens, ons denken en ons handelen – dergelijke starheden worden nauwelijks geanalyseerd en begrepen.
Specialisatie naar subsystemen
Studenten, die niet meer worden onderwezen in de grondslagen van het vak, zijn als schepen zonder anker. Zodra ze zich specialiseren in arbeidsmarkten of financiele markten, dan betreden ze een nieuw gebied, met eigen instituties. Deze gebieden staan in hoge mate los van elkaar. Zo krijgt de maatschappij grote hoeveelheden experts, die niets weten van de andere terreinen, en de onderlinge interacties niet bestuderen. Hetzelfde geldt voor de verschillende niveau’s van analyse: micro- en macro-economie zijn steeds meer los van elkaar komen te staan, met vergaande gevolgen voor de kwaliteit van het beleid. Integratie van disciplines blijft ver achter, en dat terwijl het menselijk gedrag zich natuurlijk niets aantrekt van wetenschappelijke disciplinaire grenzen. Alleen op empirisch niveau vindt er integratie plaats – vooral door econometristen. Maar dat verergert het probleem: zonder goede analyse empirisch onderzoek doen, levert betekenisloze informatie op.
Er is, naast vergaande specialisatie nog een ander probleem, dat de kwaliteit van wetenschap ernstig aantast – de rol van particuliere belangen, ook die van de vele overheidsdiensten.
Persoonlijke en groepsbelangen domineren het onderzoek en daarmee het onderwijs
De ideaal-typische wetenschapsbeoefenaar is een persoon die intrinsiek gemotiveerd is om steeds meer kennis te ontwikkelen. Geef hem een goed salaris en een rustige werkplek, en hij zal productief zijn. Daar hij wordt betaald door de gemeenschap, moet hij regelmatig verantwoording afleggen, en duidelijk maken dat zijn onderzoek belangrijk is voor de maatschappij als geheel. Ideaal-typische situaties doen zich nooit voor in de dagelijkse werkelijkheid. Maar ze geven wel richting, en vormen referentiepunten; en wat dat betreft zitten we tegenwoordig hier heel er vandaan. De functie van de universiteit is een elite af te leveren, die in staat is om kritisch na te denken over de praktische situatie waarin deze elite hun brood verdient. De wetenschap levert algemene analyse en interpretatiekaders – de academisch geschoolde mensen buiten de universiteit passen hun kennis toe. Bij de hedendaagse Economische Faculteiten dreigt de situatie volledig uit de hand te lopen. Onder het label ‘empirisch onderzoek’ wordt theorie verwaarloosd, en officiele data kritiekloos aanvaard. Stafleden bouwen een CV op, en hun werk is daar volledig op gericht. Zeer onrealistische veronderstellingen worden gebruikt (en vaak niet vermeld), waardoor de resultaten geen betekenis hebben. Veel onderzoeksgeld komt via de zogeheten derde geldstroom binnen, waardoor de wetenschappelijke procedures het onderspit delven, en de belangen van de betalers worden gediend. Bij het opstellen van het onderwijsprogramma wordt er gekeken naar de tekstboeken, die aan ‘prestigieuze’ Amerikaanse universiteiten worden gebruikt. Hierdoor vindt er een enorme cultuurimport plaats. Deze universiteiten worden veelal door privaat geld gefinancierd, en de hoogleraren aldaar hebben zich vaak verbonden met bepaalde belangen dan wel liberale ideologieen ( voor de economie is Chicago daar een heel goed voorbeeld van). Vele Westerse landen worden geregeerd door neoliberaal georienteerde personen, groepen en instituties. De economie-programma’s vormen daar een prachtige afspiegeling van. In de volgende sectie wordt een verdere toelichting gegeven op de betekenis van het fenomeen ‘neoliberalisme’. Afsluitend richt ik me op de eerstejaarsstudenten, en geef ik aan hoe zij zich tot de problematiek kunnen verhouden.
Het neoliberalisme
Liberalen gaan er vanuit dat een vrije markteconomie een stabiel systeem is. Elke vrije markt is in staat om, eenmaal uit het lood, zijn evenwicht weer te vinden via prijsaanpassingen. Als een Westerse economie niet goed functioneert, dan ligt dat aan een teveel aan overheidsinvloed. Lagere overheidsuitgaven en privatisering van overheidsbedrijven is dan de enige remedie om tot herstel en groei te komen.
Het neoliberalisme is een liberale beoordeling van de huidige situatie in het Westen: “helaas is de overheidsinvloed in het Westen veel te omvangrijk. Maar de huidige welvaartsstaat bevat wel een aantal sociale voorzieningen, die de massa rustig houdt. De afbouw ervan moet daarom geleidelijk gaan. Ondertussen vormt het omvangrijke overheidsbudget wel een mooie stabilisator; in een hausse wordt de ontwikkeling afgeremd door middel van een begrotingsoverschot, en een baisse wordt deze afgeremd door een stijgend tekort. Daar de vrijheid van markten ook kan worden bedreigd door natuurlijke monopolies, moet de overheid een anti-trustbeleid ontwikkelen. Om negatieve externe effecten tegen te gaan, moeten er markten ontstaan waar in schaarse rechten om negatieve handelingen te mogen verrichten, kunnen worden gekocht en verkocht. Grote crises zijn de aangewezen perioden om met forse bezuinigingen en marktderegulering de overheid kleiner te maken”.
Op basis van deze ideologie heeft de maatschappij een systeem ingericht, waarin een omvangrijk bedrijfsleven en een kleine overheid, tezamen zorg dragen voor het welzijn van de bevolking. Deze moet dan natuurlijk wel begrijpen, dat het maatschappelijk systeem niet zomaar anders kan worden ingericht. Het is goed dat er vele experts komen, die dit systeem sturen, en kleine aanpassingen verrichten als dat nodig blijkt te zijn. Universiteiten zijn de opleidingsplaatsen voor de elite, die verantwoordelijk is voor die sturing. Economen, sociologen, psychologen, bedrijfskundigen, bestuurskundigen, politicologen en communicatiewetenschappers moeten allemaal op hun eigen wijze een positieve bijdrage leveren aan het functioneren van dit systeem. Het is gewenst dat al die schakels in alle landen op eenzelfde wijze worden opgeleid – het liefst iedereen dezelfde tekstboeken; dat maakt de kwaliteit van de schakels goed vergelijkbaar.
En zo is het gekomen dat we ook in Nederland universitair onderwijsprogramma’s hebben, die de toets van de internationale beoordelingsinstituten kunnen doorstaan. Echter, de universiteiten hebben hun kritische functie verloren; ze zijn nagenoeg volledig ingepakt, en studenten worden als programmeerbare eenheden gezien, en afgeleverd. Een ieder die concurrentie en democratie nog hoog in het vaandel heeft staan, moet hier tegen in verzet komen.
Economie-studenten aller landen, let op uw zaak
Het is noodzakelijk dat eerstejaarsstudenten vanaf het begin van hun studie een inleiding in economische wetenschapsfilosofie krijgen. Daarin wordt helder aangegeven dat de tekstboeken, die allemaal als twee druppels water op elkaar lijken, uitgaan van de volgende vier uitgangspunten: (1) alle menselijk gedrag is louter economisch van aard; (2) alle mensen zijn rationeel; (3) alle mensen zijn als atomen, die zich nooit binden met andere atomen om tot een molecuul te worden getransformeerd; met andere woorden: het sociale aspect bestaat niet. Alle menselijke verhoudingen zijn essentieel van economische aard (het zgn. atomisme); (4) onze dagelijkse realiteit is dermate mechanisch van aard, dat ze goed kan worden beschreven door middel van logica en wiskunde.
Er zijn tal van stromingen binnen de economie die andere uitgangspunten hanteren, maar deze worden systematisch gediscrimineerd. Hierdoor ontstaat het idee bij studenten dat de modellen, die wel besproken worden de waarheid weergeven. Ook worden de officiele statistieken nooit bekritiseerd. Andere uitgangspunten leveren een andere analyse op; begrippen worden anders gedefinieerd, en anders empirisch waargenomen. Deze harde wetenschappelijke waarheid komt nooit in de programma’s voor.
Advies: studeer economie met hartstocht, het is een uitermate belangrijke discipline. Maar wordt er zelfstandig in – nooit iets op gezag aanvaarden. Alleen maar wat een bepaald tekstboek heeft gezegd. Stel altijd en overal kritische vragen. Daag de docenten uit. Beschouw het verplichte programma als een minimum en ‘shop’ zoveel mogelijk bij andere Faculteiten. Beschouw een pluralistische aanpak van wetenschapsfilosofische problemen als de basis van je studie – onderwijs jezelf daarin – de universiteit doet dat niet.
Veel succes!!
Piet Keizer (2017), Hoe de crisis het economische denken verandert; linkse en rechtse dogma’s ontrafeld, Amsterdam University Press.