Het economisch liberalisme is nog springlevend – en dat is niet best
Nu de financiële crisis en het daarop volgende politieke antwoord een decennium lang onze economieën hebben geteisterd, gaat het iets beter in de eurozone. Duitsland en Nederland doen het al beter, en nu lijkt het erop dat meerdere eurolanden een betere macro-economische prestatie laten zien. Liberalen halen opgelucht adem; ze waren op het laatst niet meer zo zeker van hun zaak. De talloze economen met een typisch neoliberale opleiding, kunnen gewoon weer doorgaan. De particuliere consumptie stijgt weer, en de banken lenen weer uit. Iedereen blij? Nee, velen zijn helemaal niet blij, en een grondiger analyse van de situatie geeft geen aanleiding tot optimisme.
In de eerste plaats, vraagt het structurele spaaroverschot om een overheid die schulden maakt; dat doen landen als Duitsland en Nederland veel te weinig. In de tweede plaats, hebben de twee genoemde landen een structurele onevenwichtigheid op hun betalingsbalans. Hierdoor oefenen ze een negatieve invloed uit op de overige eurolanden en op de wereldeconomie als geheel. In de derde plaats wordt er weer meer geleend door de consumenten, terwijl hun financiële situatie nauwelijks is verbeterd. En dat was nu juist een belangrijke oorzaak voor de crisis. In de vierde plaats, is de financiële situatie waarin de banken zich bevinden, weinig verbeterd. Liquiditeit en solvabiliteit zijn nog steeds veel te laag. In de vijfde plaats, wordt er nog steeds zwaar gelobbyd door de financiële sector om de re-regulering tegen te houden, en met succes. In de zesde plaats betekent de groei van werkgelegenheid vooral een toename van flex-banen. In de zevende plaats, zijn de werkloosheidscijfers, die door officiële instanties worden gepubliceerd, een forse onderschatting van de reëel-bestaande werkloosheid. De conclusie is: het gaat beter, maar er is geen reden om te juichen, en er is alle reden om nog eens goed na te denken over de wijze waarop de politieke en economische elite de crisis heeft geïnterpreteerd en aangepakt.
De economische filosofie van het liberalisme
Deze filosofie kan als volgt worden verwoord. Individuen weten beter dan overheidsorganisaties wat ze nodig hebben, en op welke wijze ze hun behoeften kunnen bevredigen. Als ieder persoon vrij is om activiteiten te ontwikkelen, en de overheid zich beperkt tot de bescherming van particuliere eigendommen, zal er een optimale allocatie van schaarse middelen ontstaan, en een natuurlijke en daarmee rechtvaardige verdeling van middelen over mensen worden gerealiseerd. Maatschappelijke ontwikkeling is een dynamisch fenomeen, en mensen moeten zich steeds weer aanpassen aan de veranderende omstandigheden. Het marktmechanisme zorgt er dan voor dat – via voortdurende prijsaanpassingen – economieën altijd in de buurt van het evenwicht blijven. In de praktijk zien liberalen ook wel dat niet iedereen voor zichzelf kan zorgen. Indien de liefdadigheid tekort schiet, is het goed om een stelsel van sociale voorzieningen te hebben, die ervoor zorgt dat er een bestaansminimum is voor iedereen. Maar om de vrijheid van individuen te beschermen tegen al te hoge belastingtarieven, moet dit minimum laag blijven. Dit zorgt er meteen voor dat de prikkel om misbruik van de voorzieningen te maken, niet zo sterk is.
De geschiedenis van na de Tweede Wereldoorlog laat zien dat in West-Europa omvangrijke verzorgingsstaten zijn ontstaan – zeer tegen de zin van liberaal voelende en denkende mensen. Een teveel aan regels, een te hoge collectieve-lastendruk, en prijsvloeren en prijsplafonds vormen een bedreiging voor de doelmatige werking van het marktmechanisme. De concurrentie van vrijere economieën op de wereldmarkt, maakt dat de economische groei en werkgelegenheid structureel achterblijven.
En toen was er crisis
Volgens liberale economen lag de oorzaak van de crisis in het kunstmatig laaghouden van de interestvoet door de centrale banken. Hierdoor was de factorprijsstructuur onevenwichtig geworden. Goedkope bankleningen hadden tot inflatie in de vermogenssfeer geleid: aandelen, obligaties, onroerend goed, bijvoorbeeld. Daar banken in problemen kwamen als gevolg van een teveel aan ‘subprime’-leningen, moest de overheid ze met kapitaalinjecties overeind houden. Hierdoor steeg de overheidsschuld tot grote hoogte. Om uit de crisis te komen, moest de overheid dus veel bezuinigen op haar uitgaven. Bovendien kon de crisis gebruikt worden om een veelheid van marktverstorende regels te verminderen, vooral met betrekking tot de arbeidsmarkt. De eurozone volgde deze strategie, in een blind vertrouwen dat een geringere invloed van de overheid ‘automatisch’ leidt tot herstel van de economie.
Nadat in 2009 de wereldeconomie in een depressie was terecht gekomen, stimuleerden een aantal grote landen hun economie – met name Brazilie, Rusland, India, China en de Verenigde Staten. Hierdoor was het jaar daarop het herstel al weer ingezet. Naar het oordeel van de liberale economen was er geen sprake van een depressie; hoe fors de groeidaling ook was, het was slechts een recessie. De eurozone besloot fors op de overheidsuitgaven te bezuinigen. Daarmee werden niet alleen de euro-economieën ernstig geschaad, maar ook de wereldeconomie. Toen na een aantal jaren bleek dat deze politiek sterk negatieve effecten had, gedroeg de liberale elite zich irrationeel: ‘Alleen Duitsland en Nederland deden het goed, en de rest was onwillig om bezuinigings – en dereguleringsprogramma’s daadwerkelijk door te voeren’. Griekenland werd als de zondebok gezien, die voortdurend gemaand moest worden om de liberale voorstellen door te voeren. Zelfs de staf van het IMF geloofde op den duur niets meer van de effecitiviteit van het liberale beleid. De Grieken hadden daadwerkelijk veel op de overheidsuitgaven bezuinigd, de instituties ten aanzien van de loonvorming waren genegeerd,en toch raakte de economie verder in het slop. Onlangs kwam de Europese Rekenkamer tot een opmerkelijke vinding – een vinding die niet-liberale economen al lang geleden hadden ontdekt – : Het beleid om de overheidsfinanciën ‘op orde’ te krijgen stond geheel los van de pogingen om de economische groei aan te wakkeren. Geen van beide doelstellingen werden bereikt als gevolg van de negatieve interacties tussen de twee vormen van beleid. De eurozone is zich nu aan het herstellen, hetgeen voor een groot deel komt door de exportstijging. De rijke eurozone laat zich redden door de arme landen, die de wereldeconomie aan de praat hielden door niet-liberale maatregelen. Intussen wordt er in Den Haag gepraat over de mogelijkheid van belastingverlaging – nu de conjunctuur aantrekt! In een depressie wordt er bezuinigd, en wanneer de economie aantrekt, wordt de economie gestimuleerd. Dat is de liberale ‘visie’, die op dit moment de macht heeft.
Korte-termijnbelangen blokkeren vooruitgang
In elke maatschappijstructuur zijn sommige mensen machtig en andere hebben minder macht. Macht maakt het mensen moeilijk om helder na te denken en wijze beslissingen te nemen. Rijkdom en aanzien zijn zeer aantrekkelijke goederen, en ze werken verslavend. Ze maken de geest onhelder, en misvormen het brein. Er zijn maar weinig mensen, die de wilskracht hebben om verschillende alternatieven op een rij te zetten, en kritische mensen om advies te vragen. Hoe hoger in de maatschappelijke hierarchie, hoe verreikender de negatieve invloeden zijn. Een bouwvakarbeider heeft de mogelijkheid om gereedschap te stelen van zijn baas. Maar de baas heeft de mogelijkheid om een kartel te vormen met andere bouwondernemingen, en op deze wijze veel andere ondernemingen uit te sluiten bij aanbestedingen. Ambtenaren hebben de macht om relaties aan te gaan met particukiere organisaties, met wederzijds voordeel. Het topmanagement van hedge-fondsen hebben de mogelijkheid om zichzelf zeer hoge salarissen en bonussen uit te keren. Multinationale ondernemingen hebben de macht om belastingambtenaren om te kopen in ruil voor een interessante ‘ruling’, en de belastingambtenaren hebben de macht om daar aan toe te geven. Veel te veel mensen zijn zwakke persoonlijkheden, die niet over de wilskracht beschikken, om het werk goed te doen, en positief te functioneren in een grote geheel.
Het lange-termijnbelang van ons allen is echter dat we allen goed functioneren, en we daar voldoening uit putten – tot op zekere hoogte onafhankelijk van de hoogte van het loon en van het prestige, dat aan bepaalde functies kleeft. Een vak leren, en daar goed in zijn – dat geeft zelf-respect. Daar groeien mensen van, en maakt ze minder krampachtig en gewelddadig. Ze worden er opener van en blijven leren van mensen die anders in elkaar zitten. Goedfunctionerende organisaties frauderen niet, zijn voor anderen te vertrouwen, en bieden vele mensen een zinvolle an respectvolle baan. Kijkend naar de schade die de eurozone heeft aangericht in de wereld, en vooral in Griekenland, leidt naar de vraag, waarom zoveel ‘toppers’ zo kortzichtig zijn. Deze vraag brengt ons bij de wijze waarop al deze mensen zijn opgeleid en opgevoed.
De rol van de media
We beperken ons tot Nederland. Het economische nieuws wordt verslagen door mensen, wier opleiding dezelfde is als van de mensen, die werken in de economie als econoom. Stsfleden van het VNO/NCW, van de NVB, DNB, ceo’s vn hedgefondsen en banken, van het CBS en van het CPB, van grote bedrijven – allemaal hebben ze een academische graad in de economie of econometrie. Ze spreken allemaal dezelfde taal. Ze bespreken allemaal dezelfde ‘feiten’, en vele andere feiten komen niet in hun vocabulaire voor. Er wordt opeens niet meer gesproken over een depressie; dit fenomeen wordt omgedoopt in een recessie, in sommige gevallen een Grote Recessie. De reden is simpel; het liberalisme heeft geen depressie-analyse, wel een recessie-analyse. Dus, wat we ook waarnemen: het is een recessie. In de crisisverslagen staat het begrotingstekort van de overheid centraal, terwijl er andere benaderingen in de eonomie te vinden zijn, die naar andere variabelen wijzen, bijvoorbeeld de financiele situatie bij banken en ‘subprime’ hypotheken. Het politieke debat gaat voortdurend over de noodzaak van hervormingen, waarmee altijd wordt bedoeld dat markten zoals de arbeidsmarkt en de huizenmarkt, moeten worden gedereguleerd. Er zijn andere eerbiedwaardige perspectieven, die laten zien dat in tijden van depressie dat juist niet moet gebeuren. In de media is daar niets over terug te vinden. Voor een deel is dat de media zelf aan te rekenen.De NRC bijvoorbeeld, heeft in haar motto staan: ‘we berichten altijd feitelijk en zakelijk, en we staan in de liberale traditie’. In deze tekst schuilt een probleem dat de krant niet oplost. In de practijk staat het liberalisme voorop, en vanuit dat perspectief worden zaken zoals de economie, belicht en worden liberaal-relevante feiten vermeld. Het dossier-Griekenland bevat alle vooroordelen die uit het liberalisme voortvloeien – het Trojka-beleid wordt zonder meer gesteund, en vanuit dat oogpunt zijn Grieken notoire dwarsliggers, die het vertikken hun schulden terug te betalen. Het dagblad Trouw is trouw aan de ideeen van de anti-revolutionaire premier in het Nederland van de jaren dertig: Hendrik Colijn. Bij een depressie wordt er bezuinigd. Het volgt daarin de stellingname van alle confessionele partijen. Het feit dat D66 en PVDA zich ook hebben overgeleverd aan het liberalisme, bevordert een kritische houding niet.
Een tweede reden, waarom de meida zo slecht functioneren, is gelegen aan het falen van de Economische Faculteiten in de Westerse wereld, en zeker ook in Nederland.
De rol van de universiteiten
In de loop van de jaren tachtig van de vorige eeuw, zien we een versmalling in de inhoud van het pakket aan vakken die bij algemene economie worden aangeboden. Macro-economie wordt flink opgeschoond. Alles wat Keynes heeft geschreven gaat er uit, en dat was al eerder met Marx gebeurd. Beide mannen hebben belangrijke analyses gemaakt van de kapitalistische economie; analyses die uitermate actueel zijn waar het gaat om mondiale ontwikkelingen. De flauwe aandacht voor sociologie is geheel verdwenen. Psychologie daarentegen, is in opkomst, zei het dat de delen van psychologie, die qua analytische structuur het beste bij de economie horen, totaal genegeerd worden. Micro-economie is niet essentieel veranderd, en dat is jammer. Het steunt geheel op de neoklassieke homo economicus, terwijl iedereen weet dat die geen realistischs afbeelding is van de menselijke natuur. In plaats van dit beeld te verbeteren, hebben vele economen, en zeker ook econometristen hun theoretische fundering verwaarloosd. Er blijven dat alleen nog empirische correlaties over – maar daar kunnen we niets mee, want we zijn niet in staat ze betekenis te geven.
Zolang economie als wetenschap wordt onderwezen, heeft het probleem van de onrealistische basis een rol gespeeld. In de jaren zestig en zeventig speelden een aantal heterodoxe benaderingen een rol. Maar de bedrijfseconomen en de econometristen wilden niet langer onder de paraplu van de algemene economie functioneren, en ‘traden uit’. Dat was erg jammer, want het heikele probleem is daardoor nooit meer aangepakt, laat staan opgelost. Zelf heb ik mijn leven lang met dit vraagstuk beziggehouden, en de integratievoorstellen zijn te vinden in mijn Oxford-boek (Keizer, 2015, 2017).
Specialisatie en vergaande fragmentatie volgden op de diverse scheidingen. Het betekent dat al die vakinhouden los van elkaar worden gedoceerd, en ook als zodanig worden opgeslagen in de geest en het brein van de studenten. Mochten ze later met een macro-economisch probleem te maken krijgen, dan weten ze alleen nog neoklassieke macro-economie te herinneren. Alle andere vakken, die gaan over de context waarin deze problemen plaatsvinden, spelen geen rol in het begrip van de ex-studenten, die voor therapie moeten bedenken.
Deze enorme gespletenheid van allerlei cognitieve structuren, maakt dat vele academisch opgeleide mensen voortdurend grote fouten maken. Als er mensen zijn, die uit eigener beweging veel meer studie hebben gemaakt, een gesprek aangaan, leidt dit al snel tot grote irritatie. Experts, die minder weten dan niet-experts, is onverdraaglijk, en leidt tot irrationele actie. Om uit deze val te komen, zouden alle Faculteiten, die zich met menselijk gedrag bezig houden, vanaf het eerste jaar veel aandacht moeten besteden aan wetenschapsfilosofie. Indien op een pluralistische wijze gegeven – en niet ook hier weer allerlei belangrijke stromingen negeren! – levert dit een gemeenschappelijke bron vn kennis en taal. Op deze wijze wordt het mogelijk in voortdurend overleg met andersdenkenden mogelijkheden van integratie te onderzoeken. Een dergelijk besluit van de Raad van rector magnifici zou door alle universiteiten moeten worden geimplementeerd.
Conclusie
De eurogroep heeft slecht gefunctioneerd. Haar reactie op de financiële crisis 2008 was volstrekt verkeerd. Er waren critici die haarfijn uiteenzetten waarom het anders moest en anders kon. Maar dat was aan dovemansoren gericht. Dit is een goed voorbeeld van irrationaliteit en immoraliteit van de verantwoordelijke politici en economen. Irrationaliteit houdt in dat een persoon zich niet wil verdiepen in de analyses van andersdenkenden. Immoraliteit heeft betrekking op de neiging van irrationele mensen om zich te omringen met gelijkdenkenden. Critici worden gedwongen zich aan te passen of weg te gaan. Het proces van discriminatie en uitzetting verloopt over het algemeen nogal grof – liegen, roddelen, rechten onthouden, negeren, corruptie. Veel mensen zien het gebeuren, maar blijven passief: ook een vorm van immoraliteit.
De media blijken zeer gekleurd te zijn, en journalisten economie schrijven vrij kritiekloos op wat de machthebbende politici en leidende economen te zeggen hebben. Fundamentele kritiek wordt niet gezien als noodzakelijk in een democratie. Het wordt geuit door gefrustreerde mensen, betweters. Een gewone journalist staat natuurlijk onder druk om zich te houden aan de ideologie van het medium. Maar helaas hebben ze aan de universiteit geen kritische opleiding gehad. Daardoor zien ze ook niet de mogelijkheden van kritiek. De Economische Faculteiten hebben het laten zitten. Het zijn onpersoonlijke systemen geworden, waarin keuzes zijn gemaakt door een leidende personen, die elkaar treffen op de wandelgangen en bij congressen. Daar worden de deals gesloten: welke groep mag meedoen, en wie moeten worden buitengesloten van belangrijke posities, met bijbehorende budgetten. Er zijn geen onafhankelijke toezichtsorganen, zodat die mogelijkheid van controle is afgesloten. Gemeenschappelijke noemer van de wandelgangeconomen: de neoklassieke analyse. Ook is er een impliciete deal gesloten niet over de kwaliteit van de theoretische fundering te praten: ‘geen methodologische betweterij, alstublieft’. Het monopolie van de neoklassieke leer moet worden doorbroken, en allerlei benaderingen moeten in het eerste jaar van de studie zorgvuldig met elkaar worden vergeleken, aan de hand van een expliciete behandeling van de diverse methodologieën. Niets is zo vernietigend voor alle onzin dan een scherpe filosofische discussie over de gehanteerde kennisstructuur. Het is de enige manier om de claim overeind te houden dat we wetenschappers zijn. Het is een conditio sine qua non voor de universiteit. Daarom moeten de Rector magnifici ingrijpen, en een algemeen wetenschapsfilosofisch programma voor alle studenten ontwikkelen. Iedere Faculteit kan vervolgens een eigen toevoeging schrijven.
Literatuur:
Keizer, P. (2015), Multidisciplinary Economics, A Methodological Account, Oxford: Oxford University Press.
Keizer, P. (2017), Hoe de crisis het economische denken verandert; linkse en rechtse dogma’s ontrafeld. Amsterdam: Amsterdam University Press.
Pingback: Bijbel thema Boekenweek 2019? – VanGodenEnMensen