Economische wetenschap en autoriteit

Economische wetenschap en autoriteit[1]

Inleiding

Wetenschap wordt nog altijd veel autoriteit toegekend. Veel wetenschappers beschouwen zichzelf als onafhankelijk en objectief. Ze doen onderzoek naar het nog onbekende – vooral veel empirisch onderzoek. Ze zien zichzelf als mensen die in de frontlinie staan en de maatschappij voortdurend nieuwe vondsten leveren – wetenschap als de bron van vooruitgang.

Wie in de keuken van de wetenschap heeft kunnen kijken, kan beter weten. Alle afweermechanismen die de kwaliteit van ons bestaan bemoeilijken, werken ook aan universiteiten.

Om ons tot de economische wetenschap te beperken – de ontwikkeling van de laatste honderd jaar is gedomineerd door de combinatie van neoklassieke economie en econometrie. Deze bijna-monopolie heeft een zeer negatieve invloed gehad op de groei van de kwaliteit van het vak. Irrationaliteit en immoraliteit leiden tot permanente gevechten, waarbij populariteit weinig verband houdt met kwaliteit. De onderwijs- en onderzoeksprogramma’s weerspiegelen de krachtsverhoudingen. Serieuze, goed onderbouwde kritiek wordt (onbewust?) niet op prijs gesteld, en wetenschappers, die werkelijk een nieuwe weg inslaan worden budgetten onthouden en ontslagen. Weber schetste een beeld van de ideaal-typische wetenschapper: intrinsiek gemotiveerd en belangenloos zoeken naar waarheid. De werkelijkheid is zo anders!

Het proces van ontkenning van aantoonbare feiten en van uitstoting van verstoorders van de status quo is van alle tijden. Het huidige klimaat in bestuur en politiek, in economie en maatschappij is guurder geworden. Poetin en Trump zijn daar goede voorbeelden van. Hetzelfde patroon zien we in de economische wetenschap en in de wereld van het financiele en economische bestuur. Als kwalitatief hoogwaardige kennis niet meer geuit kan worden, ontstaat er ruimte voor halve waarheden en leugens; ruimte voor fraude en vriendjespolitiek. De financiele wereld wordt momenteel bevolkt door vele academici, die een zeer matige economie-opleiding hebben gevolgd. In de politieke wereld, inclusief de monetaire sector, lopen weinig mensen rond met een realistisch mensbeeld en kennis van de interacties tussen macro- en micro-economie. Hierdoor wordt fout op fout gestapeld, leidend tot ineffectief beleid. Vervolgens moet deze ineffectiviteit weer worden ontkend. Twee methoden worden – in de meeste gevallen onbewust – gehanteerd. De verenging van het perspectief van waaruit economische wetenschappers opereren, heeft geleid tot een aanpassing van het taalgebruik. Sinds het neoliberalisme domineert, is het begrip depressie in onbruik geraakt.Zelfs de crisis in de jaren dertig in de vorige eeuw wordt door Amerikanen als een recessie aangeduid. De reden is gelegen in het feit dat ze geen onevenwichtigheidstheorie hebben , en depressies dus niet kunnen verklaren. Bovendien zijn empirische indicatoren vervangen door empirische begrippen, waardoor de gebruiker niet meer weet van welk fenomeen het een indicatie is. Inflatie is een theoretisch begrip waarvoor een empirische indicator is gezocht en gevonden. Maar tegenwoordig is inflatie gedefinieerd als een stijging van het agemeen prijsniveau zoals dat door statistische bureaus wordt gemeten. Nu is het geen indicator meer maar een feit dat per defintie waar is, ongeacht de oorzaken van de stijging. In de derde plaats leidt de verenging ertoe dat bepaalde effecten systematisch niet in de beschouwing worden betrokken. De monetaire politiek van de centrale bank is al enige tijd gericht op de verruiming van banken en bedrijven. Maar vele economen duiden dit aan als geldschepping, en daar moeten we voorzichitg mee zijn. Dat deze tijd van crisis en depressie in de eurozone vraagt om meer liquiditeit wordt niet als mogelijk argument besproeken, maar systematisch verzwegen.

De economische wetenschap is altijd al in de greep geweest wetenschap van machten, die de universiteiten voor hun karretje willen spannen. Maar het verzet ertegen is zwakker dan ooit. Weinig stsfleden en studenten zijn echt geinteresseerd in ‘wetenschap’ en in het oordeel van mensen die niet tot de ‘mainstream’ behoren. Kennis moet wel instrumenteel zijn – je moet er wel een carriere mee opbouwen. En zo wordt het idee van instrumentele kennis op tal van opportunistische manieren gehanteerd. Hierdoor is de echte concurrentie en samenwerking tuusen wetenschappers niet meer effectief. Iedereen zoekt een niche en participeert in een netwerk dat dient om de produkten te promoten, en leerstoelen te veroveren – altijd ten koste van andere netwerken.

Om een stap in de richting van echte wetenschap te zetten, is het goed om het onderscheid tussen zuivere kennis en instrumentele kennis uiteen te zetten. Wat moeten intrinsiek gemotiveerde wetenschappers doen, en wat moeten ze laten. Aan de hand van de wetenschapsfilosofieen van Popper en Lakatos laten we zien dat de economische wetenschap ver is afgedwaald. En laatste vraag die gesteld moet worden is de volgende. Waarom hebben de instituties ter bewaking van de kwaliteit zo gefaald? Geheel in overeenstemming met het algemene beeld in onze moderne Westerse maatschappij, zien we dat er geen echte leiders meer zijn. Erzijn geen mensen die algemeen overzicht hebben, die wijs zijn en niet geonden aan belangen van groepen van wetenschappers. Maar nu eerst de structuur van echte wetenschap.

Zuivere kennis

Hierbij moeten we denken aan logica, en de daarop baseerde wiskunde. Aan taalstructuren, aan economisch-logische analyse, sociaal-logische en psyche-logische kennis. Het betreffen ideeën over de vormgeving van onze realiteit, al dan niet gekoppeld aan een idee over de aard van een bepaalde realiteit. De orthodoxe economie bijvoorbeeld, levert zuivere kennis op, welke axiomatisch van aard is. Axioma’s zijn stellingen over vorm en inhoud van het object van studie. Ze kunnen niet empirisch kunnen worden waargenomen, maar vormen met elkaar het ‘frame’ met behulp waarvan empirische waarnemingen kunnen worden gedaan. De verzameling axioma’s van een bepaald wetenschapsprogramma noemen we het paradigma. Op basis hiervan wordt een analyse gemaakt van een denkbeeldige situatie – namelijk de situatie waarin de axioma’s realistisch zijn. Het heeft theorieën opgeleverd, zoals: als de vraag naar arbeid stijgt, zal de loonvoet stijgen. Zo kunnen we ons ook een orthodoxe sociologie en een orthodoxe psychologie voorstellen. Studenten kunnen deze gedachtenexperimenten in hun gereedschapskist doen. Misschien doet er zich een situatie voor, dat ook dit instrument nuttig is. Groei van zuivere kennis is essentieel voor de ontwikkeling van bruikbare, instrumentele kennis en dient daarom met voorrang te worden gefinancierd door de overheid.

Instrumentele wetenschap

Wetenschap wordt geacht kennis te produceren, waar de maatschappij iets nuttigs mee kan doen. Er zijn wetenschappers, die vinden dat de grote waarheidsvraag van tafel moet. Het moet gaan om bruikbare kennis. Zuiverheid kun je bedenken, maar komt in de dagelijkse realiteit niet voor. Weg met axioma’s, speculaties over de ware aard van de mens, en omdat we motieven niet kunnen waarnemen, dienen ze bij voorkeur niet in onze wetenschappelijke taal voor te komen. Het is beter om het te laten bij empirisch onderzoek, waarbij gezocht wordt naar stabiele correlaties tussen empirische grootheden. In de economie was Milton Friedman voorstander van deze methodologie (Friedman, 1953). Hij gebruikte de neoklassieke analyse om tot een theorie te komen. Maar hij vond het waarheidsgehalte van de neoklassieke axioma’s niet belangrijk. Het enige dat voor hem als wetenschapper gold, was de stabiliteit van de gevonden empirische relaties. Uitvoerig monetair-historisch onderzoek bracht hem ertoe om zijn geldvraagfunctie als een stabiel verband te beschouwen. Op basis hiervan ontwikkelde hij zijn visie op de monetaire politiek (Friedman, 1963). In 1958 publiceerde Phillips zijn arbeids-historische onderzoek naar het verband tussen loonstijging en werkloosheid. Hij concludeerde dat deze relatie empirisch stabiel was, en dat er economisch-politiek gesproken een afruil mogelijk is tussen inflatie en werkloosheid. Het aardige van dit empirische verband was dat zowel Keynesianen als neoklassieken dit verband zagen als een bewijs voor hun gelijk. De Keynesianen benadrukten dat het verband niet lineair was, en de neoklassieken wezen op het negatieve karakter. Phillips schrapte vele jaren uit zijn onderzoek om maar tot een relatie te komen, en een aantal jaren later begon zijn curve fors te schuiven. Ook de geldvraagfunctie, waar Friedman zich zo grondig mee had bezig gehouden, bleek voortdurend te schuiven. Er was eigenlijk maar één constante gevonden: empirische verbanden zijn stabiel in stabiele perioden, en instabiel in instabiele perioden. Een welhaast dodelijke conclusie voor econometristen.

De afgelopen tien crisisjaren hebben de media volgestaan van economische waarheden, uitgesproken of opgeschreven door bekende economen. Belangrijke Nederlandse kranten publiceerden hun waarheden en lieten na om andersdenkenden aan het woord te laten. De effectiviteit van hun beleidsadviezen bleek ernstig te wensen over te laten. Helaas was en is noch het kabinet, noch het parlement gevoelig voor dit probleem. Een parlementaire onderzoekscommissie kan hier dus geen oplossing bieden.

De noodzakelijke terugkeer van het paradigma en de Popperiaanse feiten

De academische economen hebben het werk van Popper en Lakatos genegeerd. Ze zijn allemaal opgevoed met het idee van de ‘homo economicus’ als analytische basis. Omdat er maar één paradigma wordt onderwezen, is het steeds gangbaarder geworden het niet meer te vermelden. Nu weten weinig economen meer wat deze homo precies inhoudt, en waarom deze ongeschikt is als basis te fungeren voor empirisch onderzoek. Het heeft ertoe geleid dat economen metristen zijn geworden, die zich slechts laten disciplineren door de wetten van de kwantitatieve methoden: logica, wiskunde en statistische theorie. Hierdoor hebben de empirische data die worden gebruikt hun betekenis verloren. Het theoretische begrip inflatie is hier een goed voorbeeld van. Inflatie wordt tegenwoordig louter nog empirisch gedefinieerd, namelijk zijnde de prijsstijging van consumptiegoederen. De betekenis kan hier sterk van afwijken. Hetzelfde geldt voor het begrip werkloosheidMensen die een uur of meer per week werk hebben, worden niet meer als werkloos betiteld – geheel in strijd met de betekenis die Nederlanders aan dit fenomeen geven. Het begrip depressie is afgeschaft, terwijl de eurozone al sinds 2009 zich in een depressie bevindt. Dit maakt elk gesprek over economie problematisch. Een recessie wordt tegenwoordig gedefinieerd als een aantal maanden van negatieve groei – een empirische vertaling die kant nog wal raakt. Als we gaan streven naar negatieve groei zitten we permanent in een recessie? Als de Chinezen van 14 naar 6% duikelen, is daar absoluut geen recessie of depressie?

Popper’s belangrijkste stelling was dat feiten alleen op basis van een theorie kunnen worden waargenomen (het theoretisch primaat). Zolang we geen realistisch paradigma hebben geformuleerd, valt er dus niks waar te nemen. Daar de dagelijkse praktijk niet wil wachten tot de wetenschappers zover zijn, is het begrijpelijk dat ze dan maar iets in elkaar knutselen. Het CPB wordt geacht een aantal cijfers te leveren, die de nabije toekomst beschrijven. De WRR wordt geacht beschouwingen te leveren waar politiek en samenleving iets aan hebben. Het grote probleem ligt bij de universiteiten: zij hebben hun functie – dat is het denken over economie en samenleving theoretisch vormgeven – niet vervuld. De constructies van orthodoxe economen, Oostenrijkers, radicaal-economen, sociaal-economen en post-Keynesianen zullen grondig moeten worden verbeterd en met elkaar worden vergeleken. Hulp daarbij kan worden verwacht van sociologen die tal van relevante constructies hebben gemaakt (Durkheim, Weber, Parsons met hun economische macro-sociologie bijvoorbeeld). Hetzelfde geldt voor sommige psychologen, waarvan het werk van Jung goed past bij de orthodox economische structuur. Helaas worden ook deze disciplines gedomineerd door bepaalde benaderingen, waarbij het paradigma vaak maar matig of zelfs helemaal niet wordt geformuleerd.

Tegen het reductionisme en voor de pluraliteit

Het reductionisme is de belangrijkste bron van problemen. Het komt niet voort uit de noodzaak om van details te abstraheren, en de focus te richten op de belangrijke factoren. Dat doet iedereen om tot een hanteerbaar model te komen. Het gaat bij reductie om een discipline tot superieur te verklaren, van waaruit de fenomenen van tal van andere gebieden verklaard kan worden – wetenschappelijk imperialisme dus. Iedere econoom weet dat specialisatie voordelen heeft, maar iedere socioloog weet dat deze voordelen beperkt zijn, bij verdere specialisatie vooral nadelen kent. Zoals ieder mens worden wetenshcappers vaak gedreven door de hang naar onafhankelijkheid en dominantie. Het filosofische begrip reductie wordt vervolgens opgevoerd als een ‘justifying ideology’ om daarmee het machtsstreven onzichtbaar te houden. In de economie worden heterodoxe economen het werken bijna onmogelijk gemaakt. In de wereld van de psychologen bestaat een sterke drang om psychische dynamica en humanistische psychologie als onwetenschappelijk te veroordelen. The psyche wordt vervangen door het brein, waarmee psychologie wordt gereduceerd tot fysica en chemie. Emotie, gevoelens en gedachten hebben hiermee geen enkele interactie met het brein – ze drukken louter uit wat het brein aan het doen is

De robotisering en de ontwikkelingen binnen de kunstmatige intelligentie maakt het des te urgenter om zeer nauwkeurig uitgangspunten en de daaruit afgeleide analyses te formuleren. Vooroordelen spelen een grote rol inde wetenschap, met name bij de constructie van de paradigma’s. Daarom is het zo belangrijk om ze expliciet en bespreekbaar te maken. In het wetenschappelijke discours moeten al deze subjectieve ankerpunten met elkaar worden vergeleken. Hoe meer diversiteit, hoe genuanceerder het gesprek wordt. Pluraliteit is een noodzakelijke voorwaarde om tot minder subjectiviteit te komen. Het leidt tot concurrentie en samenwerking. Reductionisme leidt tot rivaliteit en dominantie. De kwaliteit van onze kennis vraagt – om niet te zeggen ‘schreeuwt’ – om meer interdisciplinair overleg.

Waarom het kwaliteitstoezicht faalt

Het ministerie van Onderwijs stelt regelmatig evaluatie-commissies samen, die het werk van de Economische Faculteiten moeten beoordelen. Bovendien is het belang van de tweede geldstroom voor onderzoek gegroeid en speelt het NWO een belangrijke rol bij de vaststelling welk onderzoek voor financiering in aanmerking komt. Het grote probleem is echter dat er geen economen zijn die nog overzicht hebben over het onderzoek dat relevant is voor een beter begrijpen van het functioneren van economie en maatschappij. Het is als een kudde zonder herder, met wolven in schaapskleren. Zo nu en dan wordt er voedsel en drinken over het hek gegooid, en iedereen vecht in groepsverband om een deel van de buit. Het is duidelijk dat kleine groepen en vooral individuen met creatieve en grote gedachten geen rol van betekenis kunnen spelen. Een oplossing is gelegen in mensen, die geen wolf zijn, zich niet aansluiten bij de kudde, maar op eigen kosten hun eigen missie formuleren en nastreven. Studenten zijn in staat om dergelijke ‘loners’ te zoeken en aan het woord te laten. Zou kunnen mentale ondernemers door middel van innovatie het vak opschudden.

Tot slot

De economie wordt gedomineerd door de neoklassieke methodologie. De orthodoxe economie, die het economische aspect van het leven probeert te analyseren, wordt als theoretische fundering van empirisch onderzoek gebruikt. Dit betekent dat het menselijk gedrag wordt gereduceerd tot economisch gedrag. Op basis van dit vooroordeel wordt in het Westen economische politiek bedreven. Een zeer groot deel van de media verspreiden dagelijks de economische waarheden van de dominante groep. Zijn dit leugens van het type zoals die door mensen zoals Poetin en Trump worden verspreidt? Er zijn, gelukkig, graduele verschillen. De genoemde heren zijn permanent bewust bezig verwarring te zaaien. Dat kan van het merendeel van de dominante groep van economen niet gezegd worden; zij geloven in wat ze doen. Maar irrationeel is het wel – altijd maar weer andersdenkenden discrimineren en hun feiten ontkennen, zonder er kennis van te nemen. Van academisch gevormde mensen mag worden verwacht dat ze het besef ontwikkelen dat dit tot eenzijdige waarheden leidt. En dat is erg!

Piet Keizer

Associate Professor of Economic Methodology

Utrecht University School of Economics, 19-08-2017

 

[1] Voor een uitgebreide wetenschappelijke verantwoording van dit artikel, zie: Piet Keizer (2015), Multidisciplinary Economics, A Methodological Account, Oxford: Oxford University Press. Voor niet-economen, die wel geinteresseerd zijn in dit onderwerp, zie: Piet Keizer (2017), hoe de crisis het economische denken verandert, Amsterdam: amsterdam University Press.

Advertisement
This entry was posted in Artikelen, Multidisciplinary Economics and tagged , , , , , , , , , , , , . Bookmark the permalink.

Leave a Reply

Fill in your details below or click an icon to log in:

WordPress.com Logo

You are commenting using your WordPress.com account. Log Out /  Change )

Facebook photo

You are commenting using your Facebook account. Log Out /  Change )

Connecting to %s