Het CBS neemt hoogconjunctuur waar – ik niet.
Toen een jaar of wat geleden bij het CBS de heer Tjin-A-Tsoi als nieuwe directeur aantrad, kondigde hij aan dat de organisatie in de toekomst meer aan duiding zou gaan doen. Hij heeft woord gehouden. Onlangs beweerde het CBS dat de Nederlandse economie werd gekenmerkt door negatieve inflatie. De NRC berichtte hier uitvoerig over. De typering bleek slecht onderbouwd; we beschikken op dit moment niet over een betrouwbare indicator van het fenomeen inflatie. Indien, zoals gebruikelijk, de stijging van de prijzen van particuliere consumptie worden genomen als empirische indicator, worden ook prijsstijgingen als inflatie getypeerd, die het gevolg zijn van stijgingen in het btw-percentage en stijgingen in de invoerprijzen. Het eerste is vaak het gevolg van een toename van hoeveelheid en kwantiteit van de publieke dienstverlening. Het tweede laat een nationale verarming zien, en geen nominale stijging zonder dat er een stijging van de reële waarde van het pakket goederen aan ten grondslag ligt.
Vorige week typeerde het CBS de Nederlandse economische situatie met het begrip ‘hoogconjunctuur’. De NRC berichtte hier weer uitvoerig over en besprak een hele reeks cijfers, die naar het idee van het CBS de conjunctuur typeren. Elk cijfer werd begeleid door een enorme zon: het is zomer. De gekozen empirische indicatoren blijken echter ver verwijderd geraakt van het conjunctuurfenomeen. We bevinden ons in een situatie van structurele stagnatie, waarbij mensen erg onzeker zijn over de toekomst– ook naar het oordeel van het CBS en de NRC-redacteur Maarten Schinkel. Op dat lage niveau zien we willekeurige veranderingen optreden in de diverse macro-economische variabelen. Ook in de winter schijnt soms de zon en loopt de temperatuur een beetje op. Dat betekent in dat geval niet dat de bestedingen moeten worden afgeremd. Nederland heeft een groot spaaroverschot en de lopende rekening van de betalingsbalans laat al lang een veel te groot overschot zien. Dit surplus betekent dat ons land een stuk welvaart wordt onthouden, en dat wij een negatief effect op de economieën van onze handelspartners hebben.
Nu het CBS kleine veranderingen op een te laag niveau ook al aanduidt als ‘conjuntuur’ schept dat alleen maar verwarring. Het gebruik van de jaarseizoenen vergroot alleen maar het probleem van interpretatie. In situaties van grote onzekerheid, waarbij de werkloosheid structureel te hoog en de bestedingen structureel te laag zijn, kunnen we gerust vaststellen dat een conjunctuuraanduiding zinloos is – structurele stagnatie als aanduiding volstaat; weg met al die zonnen.
Het CBS levert ons combinaties van taal en cijfers, die niet bij elkaar passen. Ernstige beleidsfouten zijn dan niet te voorkomen. Het CBS doet er goed aan om zich zo strikt mogelijk te houden aan de opdracht om betrouwbare cijfers te construeren.