Negatieve-rentepolitiek is een uiting van wanhoop
In 2009 raakte de wereldeconomie in een depressie. De eurozone reageerde hierop met een straf programma van bezuinigingen op de overheidsuitgaven. De bedoeling was het begrotingstekort terug te dringen. Maar in de depressie, waarin de eurozone terecht was gekomen, bleek het verkeerd uit te pakken; de depressie werd erdoor verergerd en het begrotingstekort liep op. De Europese Centrale Bank trachtte de depressie te bestrijden door haar rentevoet sterk te verlagen – een typische aanpak zoals aanbevolen door Friedman. Bedrijven en consumenten lieten zich echter niet verleiden tot een verhoging van hun bestedingen. Integendeel, ze gingen een groter deel van hun inkomen gebruiken voor de aflossing van leningen; hierdoor vond er veel geldvernietiging plaats. Ondanks alle monetaire stimuleringsmaatregelen steeg de hoeveelheid geld in omloop in het jaar 2015 maar met 1%. Nu de rentevoet het 0-punt heeft bereikt, wordt er alom gediscussieerd over de wenselijkheid van een negatieve rente. Er kunnen vier argumenten aangevoerd worden om de onwenselijkheid van een dergelijke politiek te onderstrepen. Essentieel hierbij is te erkennen dat we in slechte tijden leven, waarin iedereen zeer onzeker is over de toekomst – ook die op de langere termijn. Bovendien moeten we ons realiseren dat veel mensen hun vertrouwen in het bankwezen kwijt zijn.
Ten eerste vormt een verdere verlaging van de interestvoet een ontmoediging van het spaargedrag, terwijl het juist rationeel en verstandig gedrag is van particulieren om meer te sparen en leningen af te lossen. In onzekere tijden is het goed om buffers te hebben en minder afhankelijk te zijn van leningenverschaffers. In de tweede plaats wekt de stap naar een negatieve rente de indruk van wanhoop bij de officiele beleidsmakers, waardoor particulieren nog onzekerder worden dan ze al waren. In de derde plaats worden banken ‘gestraft’ door de centrale bank, terwijl ze proberen meer liquide en solvabel te worden – ook dat is rationeel en verstandig gedrag. In de vierde plaats kan een negatieve spaarrente bedrijven en consumenten nog bozer op het bankwezen maken dan ze al zijn: ‘ze blijven ons pakken’.
De eurozone bevindt zich nog steeds in een depressie. Door de bezuinigingen zijn de begrotingstekorten op de overheidsbegroting juist opgelopen. Bovendien moeten de banken in de gelegenheid worden gesteld om hun liquiditeit en hun solvabiliteit op orde brengen. Dat betekent dat zowel aan de vraagkant als aan de aanbodkant krachten werken die tot geldvernietiging leiden.
Om uit het dal te komen moet de overheid haar investeringen verhogen en deze extra uitgaven financieren met nieuw gecreëerd geld – een aanpak die door Keynes werd geadviseerd in de jaren dertig van de vorige eeuw. Op deze wijze is het zeker dat de hoeveelheid geld in omloop stijgt, terwijl ook de productie stijgt. Bovendien moet er een doelmatige inkomenspolitiek worden gevoerd. Mochten de productie en de werkgelegenheid daadwerkelijk groeien en de inflatie toenemen, dan zullen de overheid, de werkgeversorganisaties en de vakbonden overeenstemming moeten vinden over de wijze waarop de verschillende inkomens reageren op de toegenomen inflatie. Er zijn drie mogelijke claims op de nominale groei: hogere nominale lonen, hogere nominale winsten en hogere nominale belastinginkomsten. Indien de concurrentiekracht om verbetering vraagt, moeten de winsten minstens met de inflatie meegroeien. Indien de koopkracht van de loontrekkers al sterk is gedaald, dienen de nominale lonen minstens proportioneel meestijgen. Indien de maatschappij ernstig heeft te lijden onder toenemende ongelijkheid, zullen de belastinginkomsten meer dan proportioneel moeten stijgen.
Wat we hierboven hebben gezegd over de eurozone geldt ook voor het Verenigd koninkrijk. Ook daar is een discussie losgebrand over een eventuele negatieve-rentepolitiek. Dit zou onverstandig zijn: de geldgroei is meer dan voldoende: 6 – 7 procent in de periode 2014-2016. De overheid zou haar investeringen moeten opvoeren. Daar de overheidsschuldquote niet hoog is, moeten deze worden gefinancierd door middel van obligatieleningen. Daar veel Britten hun maatschappij karakteriseren als een met veel sociale ongelijkheid, zouden de extra overheidsinvesteringen vooral gericht moeten zijn op huisvesting, onderwijs en gezondheidszorg. Om de concurrentiekracht te bevorderen, zal een eventuele toename van de inflatie niet moeten worden doorberekend in de lonen. Daarvoor is goed overleg nodig met de werkgeversorganisaties en vakbonden. Zodra de economie zich verbetert, zullen de belastinginkomsten toenemen, waardoor de financiële discipline van de overheid verbetert.
Kortom, Keynes wijst ons de weg, niet Friedman.
Piet Keizer
Universitair Hoofddocent economische methodologie
Utrecht University School of Economics
aantal woorden: 701
14-08-2016