De ECB helpt vooral banken, niet de economie
Bericht vooraf: dit is een polemische versie – onaanvaardbaar voor de gevestigde media; een gekuist versie zal binnenkort worden gepubliceerd, waarin meer nadruk ligt op gedragsrelaties in plaats van de politiek-filosofische herkomst ervan
- Introductie
De laatste weken is er weer volop gediscussieerd in de media over de vraag of de politiek van kwantitatieve verruiming (QE) van het ECB verstandig is of niet. Vorige week bleek dat Duitsland en Nederland zich hadden verzet tegen een nieuwe golf van QE; in dit geval tevergeefs. Het blijkt een ‘hot topic’ in de politiek te zijn. Dat is jammer, want het debat is eigenlijk niet meer dan een intern neoliberaal-economische discussie. Het gaat voorbij aan de belangrijkere vraag, hoe we de reële economie stimuleren. Het gaat uiteindelijk om werkgelegenheid en welzijn; niet zozeer over de precieze wijze waarop de publieke sector de financiële sector subsidieert. In dit essay zullen we uiteenzetten waarom het massaal opkopen van dubieus waardepapier door de ECB weinig bijdraagt aan het economische herstel, terwijl effectievere methoden in het Verdrag van Maastricht zijn uitgesloten. Op deze wijze kunnen alleen neoliberalen meedoen aan het monetair-economische debat.
In sectie 2 leggen we uit dat monetaire politiek in ‘vredestijd’ er heel anders uitziet dan monetaire politiek in ‘oorlogstijd’ een fase waarin we nu zitten (Leijonhufvud 2009),. In sectie 3 gaan we in op de vraag waar de grote problemen van vandaag liggen, en op welke wijze deze aangepakt kunnen worden zonder dat automatisch naar het neoliberale ‘one size fits all’ instrument wordt gegrepen. In sectie 4 worden een paar conclusies getrokken.
- Monetaire politiek in ‘vredestijd’
Macro-economische ontwikkelingen laten regelmatige schommelingen zien. Relatief stabiele perioden (‘vredestijd’) worden afgewisseld door relatief instabiele perioden (‘oorlogstijd’). Een stabiele periode wordt gekenmerkt door kleine schommelingen rond een trend, die dicht bij het niveau van potentiële produktie en volledige werkgelegenheid ligt. De afwijkingen van de trend blijven klein, omdat schommelingen in het begrotingstekort de ontwikkelingen automatisch stabiliseren. Monetaire politiek heeft dan eigenlijk alleen nog de functie om de inflatie beperkt te houden. Neoliberalen gaan er vanuit dat op deze wijze het grote probleem van de depressie niet meer bestaat – er zijn alleen nog recessies, die worden opgelost door middel van kleine prijsaanpassingen op alle markten.
In de vijftiger jaren had Friedman het (neoklassiek/monetaristische) theoretische raamwerk geleverd om de stelling te onderbouwen, dat depressies alleen kunnen ontstaan in geval van een verkeerd monetair beleid (Friedman 1956). Indien de centrale banken in geval van recessie de geldschepping zou stimuleren, en de economie van ruim voldoende liquiditeit zouden voorzien, dan zou de vraag naar goederen niet dalen (reële kasvoorraadeffect), en een depressie niet optreden. Dit betekent dat een politiek van ‘Quantitative Easing’ (QE) de economie weghoudt van een depressie. Volgens de ECB zit de euro zone in deze fase van economische ontwikkeling: recessie, geen depressie.
In de periode 1990-2008 ontwikkelde zich in de kring van neoliberale economen een discussie over de mate waarin een centrale bank een hausse actief moest afremmen via een verhoging van haar interestvoet. John Taylor was van mening dat een dergelijke verhoging belangrijk is (Taylor 1994), en Fed-voorzitter Alan Greenspan vond het beter om daar uiterst voorzichtig mee om te gaan; anders zou je het onheil over jezelf afroepen.
De Fed en de ECB volgen de adviezen van Friedman: we zitten in een recessie, en ruim geldbeleid moet er voor zorgen dat we niet in een depressie belanden. Daar ze naast het monetair sturen van de economie ook nog de taak hebben de gezondheid van het bankwezen te verbeteren, worden beide doelstellingen samengevoegd – en ziedaar: QE is met name gericht op het verbeteren van de bankbalansen. In de volgende sectie zullen we zien dat we helemaal niet in vredestijd leven. Het is oorlogstijd, en dat vergt een heel andere politiek.
- Monetaire politiek in ‘oorlogstijd’
De Europese economie bevindt zich helemaal niet in de buurt van evenwicht. De werkloosheid is fors opgelopen en de consumenten en investeerders zijn al vele jaren depressief: ze hebben sombere verwachtingen over de macro-economische ontwikkelingen op de middellange termijn. De straten in het Meditterrane Europa worden regelmatig gevuld met woedende mensenmassa’s. In de achterbuurten van de grote steden is het echt oorlogstijd: het sociale conflict krijgt daar ook een etnisch-religieus character. De economische en politieke elite, die de massa voortdurend voorhoudt dat het herstel in aantocht is, heeft haar geloofwaardigheid verloren.
De overgang van vrede naar oorlog is het gevolg van irrationele en immorele transacties in de financiële sector. Toen de zeepbel barstte, wisten de Europese politici, met Duitsland en Nederland voorop, met hun neoliberaal gestructureerde geesten Keizer 2015, Stiglitz 2013), geen antwoord te geven op de daaruit volgende depressie.
In een periode van depressie reageren economische subjecten anders dan in stabiele perioden. Allerlei gedragsrelaties, bekend uit de tekstboeken, gelden niet. Consumenten en bedrijven lossen leningen af, sparen meer en de door hen gevraagde hoeveelheid geld neemt toe. In een recessie kunnen benedenwaarts gerichte prijsaanpassingen het aanpassingsproces versnellen, daar de subjecten hun bestedingsgedrag afstemmen op hun verwachte inkomens. In een depressie werken prijsaanpassingen averechts. Dit fenomeen kent een neoliberaal econoom niet; tekstboeken zwijgen daar over. Neoliberale hervormingen – deregulering en privatiseringen – helpen de economie niet uit het dal, en vergroten het verzet van de mensen die de dupe zijn van het onbegrip van de bestuurlijke en academische elite. Het enige instituut dat de vicieuze spiraal kan doorbreken, is de overheid. Zij moet niet de belastingen verlagen – dat geld wordt gebruikt om leningen af te lossen, de besparingen te verhogen en meer geld in kas aan te houden. Zij moet haar investeringen verhogen. Deze moeten niet door de particuliere sector worden gefinancierd – dat kan ten koste gaan van de financiering van particuliere investeringen. Daar mensen een grotere geldbehoefte hebben, moet de overheid zorgen voor nieuw geschapen geld. Helaas sluit het Verdrag van Maastricht een dergelijke rol voor de overheid. Het Verdrag gaat kennelijk uit van de idee dat economieen altijd in de buurt van evenwicht blijven; een zeer onrealistische veronderstelling.Het bijkomende voordeel voor een overheidsrol in het proces van geldschepping is dat de particuliere banken dan de kans krijgen financieel gezond te worden. Zolang ze zich beperken tot een rol van broker tussen spaar- en belggingsgeld enerzijds en investeringen anderzijds, vindt er geen netto geldschepping plaats via de ‘zwaar gewonde’ particuliere banken, en wordt hun solvabiliteit niet bedreigd
- Conclusie
De aanleiding voor de Europese economische crisis was de financiële crisis in de Westerse wereld. Deze crisis duurt nu al meer dan 6 jaar, hetgeen veroorzaakt wordt door een volstrekt inadequate beleidsreactie van de euro zone, aangevoerd door Duitsland en Nederland. Hun politieke en economisch-intellectuele elite is gevangen in een neoliberale ideologie – een ideologie die niet gebouwd is om depressies te analyseren en te overwinnen. Ze blijven denken in termen van neoklassieke micro-economische analyse: ieder land moet zijn eigen concurrentiekracht bewaken, en liberale hervormingen doorvoeren indien die kracht onvoldoende is. In de huidige situatie is dat desastreus, zowel in economisch als in sociaal opzicht. Benedenwaarts gerichte prijs- en inkomensaanpassingen doen de effectieve vraag verder dalen, en de frustratie van degenen die de prijs van het averechtse beleid moeten betalen, groeit. Het relatieve vertrouwen van de financiële wereld in de Noord-Europese landen is allang weer terug; de zeer lage interestvoeten getuigen daarvan.
De banken moeten de tijd krijgen om zich financiëel en sociaal te herstellen. De overheid zal daarom de geldscheppingsfunctie (tijdelijk?) moeten overnemen De hervormingen – niet automatisch van het neoliberale type – kunnen pas worden doorgevoerd, nadat de economieën zich weer structureel in de buurt van volledige werkgelegenheid bevinden. Dan zal de grote meerderheid van de mensen meer bereidheid tonen om verworven rechten ter discussie te stellen. Middenin een sociale crisis zit dat er natuurlijk niet in.
Referenties
Friedman, M. (1956), The Quantity Theory of Money: A Restatement, in: Studies in the Quantity Theory of Money, Chicago: Chicago University Press.
Keizer, Piet (2015), Multidisciplinary Economics, A Methodological Account, Oxford: Oxford University Press.
Leijonhufvud, A. (2009), Out of the Corridor: Keynes and the Crisis, Cambridge Journal of Economics, 33, 741-759.
Stiglitz, Joseph (2013), The Price of Inequality, London: Penguin Books.
Taylor, J. (1993), Discretion versus Policy Rules in Practice, Carnegie-Rochester Conference Series on Public Policy, 195-227.
————————————————
Dr. Piet Keizer
Associate Professor Economic Methodology
Utrecht University School of Economics
28-01-201
Aantal woorden: 1248