Het neoklassieke denken domineert de economische wetenschap. hierin komt het begrip DEPRESSIE niet voor. Dit betekent dat de huidige crisis, wat er ook gebeurt, geen depressie genoemd kan worden. Het is en blijft een recessie, met de daarbij behorende beleidsinstrumenten.
Inleiding
In 2008 is de wereldeconomie in een depressie terecht gekomen omdat Europa niet adequaat reageerde op de crisis in de wereld van irrationeel opererende Westerse banken. Alleen China en de USA kondigden alom aan hun economieën actief te stimuleren, en voegden vervolgens de daad bij het woord. Omdat Europa onduidelijk was over de vraag of ze hun economie zouden stimuleren of niet, bleek het uiteindelijke netto-effect van hun beleid slechts een tijdelijke opleving te zijn, en zitten we nu in de volgende dip.
Het bestedingsklimaat in Europa wordt sinds 2008 gekenmerkt door een grote onzekerheid ten aanzien van de economische ontwikkelingen in de komende 10-20 jaren. Jongeren zijn bang dat een vaste baan en een huis met hypotheek er voor hun generatie niet inzit. Ouderen zijn bang dat hun pensioen niet zal zijn wat hen altijd is beloofd. Deze onzekerheid doet zich zelfs al in landen als Duitsland en Nederland voor – toch relatief goed geïnstitutionaliseerde economieën. Een belangrijke oorzaak van de onmacht om de crisis op te lossen is gelegen in onjuiste interpretatie van de situatie.
Dominantie van de neoklassieke interpretatie
Macro-economen die uitgaan van het neoklassieke paradigma stellen de wereldeconomie voor als een stelsel van vrije markten waarin concurrentie er voor zorgt dat de markten zich steeds in de buurt van hun evenwicht bevinden. In de naoorlogse periode hebben consumenten en investeerders de ervaring opgedaan dat iedere expansiefase wordt gevolgd door een periode van recessie. Zonder al te veel actief beleid ging deze recessie dan weer over in een nieuwe fase van expansie. Voor landen zoals Nederland gold een gemiddeld groeipercentage van zo’n 2 à 3%, waarbij de fluctuaties zich bevonden tussen 1 en 4%. De consumenten en investeerders konden redelijk goed schatten wat de toekomst hen zou brengen. Vooral door de opbouw van een verzorgingsstaat had het overheidsbudget zogeheten automatische stabilisatoren gekregen: in een recessie stijgen de uitgaven en dalen de inkomsten bij ongewijzigd beleid. Het toegenomen tekort op de begroting werd geaccepteerd omdat dit de teruggang in de economie automatisch afremde.
Trendbreuk sinds 2008
Aan het rustig op en neergaan van vertrouwen van consumenten, beleggers en investeerders is sinds 2008 een einde gekomen. In het bijzonder beleggers zijn geschokt door de irrationaliteit van de grote bankiers, die absurde verplichtingen aangingen op basis van heel weinig eigen kapitaal. Overheden intervenieerden op grote schaal, en de euro zone richtte een noodfonds op om de Zuid-Europese landen te steunen bij de financiering van hun staatsschuld. Op deze wijze hebben de bankiers de overheden zwaar belast met hun probleem, waardoor de hulpverleners zelf in het verdachtenbankje terecht kwamen. De financiële markten begonnen te lijden aan een staatsschuldentrauma, en zijn toen onder leiding van kredietbeoordelaars de kredietwaardigheid van de verschillende landen gaan testen. Absurd hoge rentes waren hiervan het gevolg, niet alleen een uitdrukking van het risico voor de beleggers, maar ook een uitdrukking van vooroordeel en woede tegen Mediterrane landen. Samen met de averechts uitwerkende eisen van de trojka EC, ECB en IMF bleek hier sprake van een zichzelf waarmakende voorspelling: de tekorten en de schulden liepen op!
Daar Griekenland aan het begin van de crisis de hoogste schuld van het Mediterrane gebied vertoonde en had toegegeven boekhoudkundige trucs van Goldman Sachs te hebben gekocht, werd dit land de zondebok. De Grieken werden alleen nog ‘gesteund’ om de banken in Duitsland en Frankrijk te redden.
We zitten nu nog steeds in een klimaat van grote onzekerheid; het neoklassieke beleid heeft ons er niet uit kunnen halen. Naast het bekende monetaire trauma – geldschepping ter financiering van overheidsinvesteringen leidt niet tot groei, maar altijd tot inflatie – hebben de financiële markten een schuldentrauma opgelopen. Nu de financiële wereld niet alleen aan een monetair trauma leidt (Keizer,2010), maar ook nog aan een schuldentrauma, zijn overheden klem gezet voor wat betreft hun mogelijkheden om de depressie te bestrijden.
We kunnen van Keynes leren
In tegenstelling tot de neoklassieke interpretatie heeft zich rond het werk van Keynes een alternatieve benadering ontwikkeld. De aanleiding voor Keynes van het schrijven van zijn “General Theory” was de “Great Crash” (1929) gevolgd door de “Great Depression”. In deze periode bleek dat een stelsel van vrije markten geen automatische terugkeer genereerde.
Het conjunctuurbeeld in de theorie van Keynes ziet er dan ook heel anders uit. Hij beschrijft en verklaart de conjunctuur in de toenmalige fase van kapitalistische ontwikkeling. Het patroon liet forse schommelingen in de groei van het productievolume zien, terwijl zelfs de bovengrens nog niet eens volledige werkgelegenheid impliceerde. Dit betekent dat consumenten en investeerders geen helder beeld hebben van de toekomst en moeten afgaan op hun ‘animal spirits’. Waar in de neoklassieke theorie de investeringen blijven reageren op de interestvoet, en de consumptie op het evenwichtsinkomen dat is bepaald door de groei van het productiepotentieel, ligt dat bij Keynes heel anders. Als gevolg van grote onzekerheid gaan subjecten niet uit van het perspectief op het lange-termijn evenwicht, maar stokken de investeringen en gaat de consumptie proportioneel met het inkomen mee naar beneden. Het systeem van vrije markten heeft dan geen mechanisme om weer terug te keren naar het evenwicht. De lonen dalen niet in tijden van werkloosheid, en dat is maar goed ook. Anders zou het afzetprobleem alleen maar erger worden.
Helaas werd de benadering van Keynes niet op waarde geschat. Zijn ‘general theory’ werd hooguit als een speciale theorie voor een depressie gezien; een depressie die zich waarschijnlijk niet meer zal voordoen, omdat een adequate monetaire politiek dit kan verhinderen. Hicks (1937) herformuleerde de theorie van Keynes en zorgde er voor dat in alle tekstboeken de bijdrage van Keynes aan de theorievorming werd geïnterpreteerd als een voetnoot bij de hoofdstroom, zijnde het evenwichtsdenken van de neoklassieken. Toen Hicks later excuses aanbood voor zijn onjuiste herinterpretatie van Keynes, was het kwaad al geschied.
Leyonhufvud (1968) heeft vervolgens de analyse van Keynes weer uit de kast gehaald. De titel van zijn boek – “Keynesian economics and the economics of Keynes” – laat al zien wat zijn bedoeling is: wat in tekstboeken staat is iets anders dan wat Keynes in zijn werk heeft laten zien. Keynesiaanse economie is vooral het verhaal van de automatische stabilisatoren in de begrotingen van Westerse verzorgingsstaten. Ze zorgen er voor dat een recessie niet in een depressie overgaat. Voor zover ze niet sterk genoeg zijn, zal de monetaire rentepolitiek de rest doen. Leyonhufvud onderscheidt twee regimes ten aanzien van de verwachtingen van mensen. In het eerste regime vertoont de economie al sinds lange tijd een rustige schommeling rond het algemene evenwicht van expansie naar recessie en weer terug. Consumenten, beleggers en investeerders kunnen vrij goed voorspellen wat er in de nabije toekomst gaat gebeuren, en handelen er naar. In het tweede regime is er echter grote onzekerheid over de toekomstige ontwikkeling. Het negatieve klimaat wordt voortdurend gevoed met pessimistische berichten, in ons geval vooral over overheden die te hoge schulden zouden hebben. Het productievolume vertoont kleine schommelingen, maar rond een ‘evenwicht’ dat een stuk lager ligt, waarbij de werkgelegenheid onvoldoende is. Het eerste regime geeft de neoliberale Washington consensus weer. Het tweede regime geeft de situatie weer van de jaren dertig zoals Keynes deze interpreteerde.
De huidige situatie doet sterk denken aan het tweede regime. De bankencrisis is dan de oorzaak van de terugval van het eerste naar het tweede regime. Hierdoor ontstond er een schuldentrauma in de financiële wereld en grote onzekerheid bij de burgers. Hierdoor konden de overheden de automatische stabilisatoren onvoldoende laten werken, laat staan actief de economie stimuleren. De opvatting van Keynes dat de economie het beste kan worden gestimuleerd door middel van monetair gefinancierde verhoging van overheidsinvesteringen, was al onmogelijk geworden door het in de jaren twintig ontwikkelde Duitse monetaire trauma. Nu zitten we dus met het probleem dat de overheid de zondebok is geworden, in plaats van de bankiers, en dat de overheid haar twee belangrijkste instrumenten is ontnomen. Daardoor bevindt de eurozone zich in een depressie; uiteraard het ene land meer dan het andere.
Mochten sommige landen voor zich zelf besluiten om via extreme bezuinigingen zo goedkoop mogelijk te worden op de internationale markten, dan zouden enkele daar succesvol in kunnen zijn, ten koste van een hele rij andere eurolanden. We zien aan het Duitse en Nederlandse gedrag dat zij, ten koste van de omvang van de Europese markt, proberen hun individuele problemen op te lossen. Het eurozone beleid is er echter op gericht dat alle landen dit gedrag vertonen. Dat houdt in dat de Europese markt enorm keldert, met sterk negatieve gevolgen voor de wereldmarkt. In dat geval is iedereen de dupe van het Nederlandse en Duitse gedrag, inclusief de economieën van de ‘free riders’’ zelf.
Semantische vragen zijn veelal beslissend
De vraag is nu waarom officiële instellingen zoals het CPB opgehouden zijn om met theoretisch gefundeerde definities van depressie en recessie te werken. Men is massaal overgegaan op empirische definities. Een recessie wordt nu gedefinieerd als een situatie waarin het productieniveau meerdere kwartalen achter elkaar daalt. Maar er kunnen meerdere oorzaken zijn voor krimp, en een economie kan een enorme duikeling maken van hoge groeicijfers naar lage, zonder dat officiële instellingen melding maken van macro-economische problemen in termen van recessie of depressie.
Stel dat Nederland beslist dat uit overwegingen van duurzaamheid het beter is om voorlopig een groei van -2% na te streven. De werkgelegenheid in termen van aantallen arbeidsplaatsen kan groeien door nog veel meer deeltijdbanen te construeren. In dat geval hebben we niks aan de officiële definitie. In het geval van landen zoals China, Brazilië en India, die veel hogere groeicijfers hebben, zal een val van 14 naar 8 of van 8 naar 4% dramatische gevolgen hebben. Het kan de consumenten en investeerders verlammen en vele plannen doen uitstellen. Maar de definities staan een goed begrip in de weg. We moeten weer terug naar definities die gebaseerd zijn op inhoudelijke en dus theoretische gronden.
Een inhoudelijke definitie van depressie
Hierboven heb ik aangegeven dat een depressie gedefinieerd moet worden in termen van verwachtingen van consumenten en investeerders. Het verklaren van verwachtingen vereist een psychologisch-sociologische theorie. Deze is momenteel niet voorhanden. Verwachtingen worden bepaald door de wijze waarop men de situatie interpreteert. In de literatuur van de behavioural economics is het begrip “framing” een steeds belangrijkere rol gaan spelen (Dow, 2012). Vroeger gebruikten de sociologen Weber en Goffman respectievelijk de begrippen ‘verstehen’ en ‘framing’ om dit fenomeen aan te duiden. Het raamwerk van interpretatie verandert alleen als er zeer onverwachte gebeurtenissen plaats vinden. In ons geval is dat de bankencrisis. De ernst ervan is gelukkig niet onderschat, maar heeft wel een grote invloed gehad op de wijze waarop de massa van de mensen hun situatie ervaren. Naast onzekerheid en economische apathie, trekken de burgers in een aantal Europese landen de conclusie dat de crisis door het vrije-marktdenken is veroorzaakt, en worden sociaal-democratische en socialistische partijen populairder. In andere landen zien we dat – ondanks het feit dat de crisis het gevolg is van irrationele bankiers, de overheden het moeten ontgelden. In Nederland is de gestegen populariteit van de VVD is hiervan een voorbeeld. De echte klassieke liberalen hebben hun ideologische ogen weten te sluiten voor de harde werkelijkheid van een ontregelde markteconomie– een heel menselijke irrationaliteit (Keizer, 2010).
Agenda voor de komende jaren
De Nederlandse economie is zeer sterk verbonden met die van andere Europese landen. Dit betekent dat Nederlandse oplossingen voor de crisis niet bestaan. De euro zone bevindt zich ontegenzeggelijk in een depressie. Het neoklassieke denken heeft geen depressietheorie, en kan ons nu niet van dienst zijn. Het denken van Keynes had betrekking op de situatie in de jaren dertig van de vorige eeuw. Echter lijkt onze situatie sterk op die van Keynes. We kunnen zijn principe “maak van uw vijand uw handelspartner” goed toepassen op de relatie tussen Noord- en Zuid-Europa. Naast een goed voorbereid en gecommuniceerd Europees investeringsplan, zouden de Noordelijke landen de Zuidelijke landen kunnen helpen met het aanpakken van het sociale conflict dat hun samenlevingen al zolang verdeelt. Het grote onderscheid tussen Noord en Zuid is namelijk het feit dat Noord zijn sociale conflict dat zo typerend is voor een kapitalistische samenleving tamelijk bevredigend heeft opgelost, in tegenstelling tot Zuid. Een grootscheeps programma om de psychosociale techniek van de overlegeconomie te leren kan op lange termijn de integratie van Europa enorm verbeteren.
Referenties
Hicks, J.R. (1937), Mr. Keynes and the Classics, Econometrica, 5 (April): 147-159.
Leyonhufvud, A. (1968), On Keynesian economics and the economics of Keynes, Oxford University Press.
Keizer, P.K. (2010), Do the Germans Have a Monetary Trauma? A Case Study. In: Psychology for Economists, www.pietkeizer.nl, 2 April 2010.
Dow, S.(2012), Framing Financial Markets: A Methodological Account, in: Keizer, P.K., H. Schenk (eds.) (2012), Financial Markets, A Methodological Account, Edward Elgar, (forthcoming).
Dr. Piet Keizer
Associate Professor Economic Methodology
Utrecht University School of Economics