De effectiviteit van geldschepping – produktiegroei of een dreigend aanbodoverschot van geld in de economie – hangt af van de wijze waarop in een depressie het geld in omloop wordt gebracht. In de huidige depressiebestrijding gebeurt dit toch weer via het particuliere bankwezen. Er is een betere weg!
Inleiding
Als gevolg van de voortdurende financiële crisis lezen we elke dag uitvoerige analyses er van in de media. Telkens blijkt weer dat vele commentatoren een onjuist idee hebben van met name monetaire vraagstukken. Het fenomeen geldschepping is een bron van misverstanden. In de eerst plaats, wordt niet goed begrepen dat een groeiende economie geldschepping nodig maakt. In de tweede plaats, zijn er verschillende manieren waarop nieuw geld in omloop kan worden gebracht. Afhankelijk van de analyse van de situatie is de één dan wel de ander te prefereren.
We zullen nu op deze twee punten nader ingaan. Vervolgens gaan we in op de actuele situatie, en geven we aan welke oplossing voor de monetaire problematiek gewenst is.
De noodzaak van geldschepping in een groeiende economie
Geldschepping betreft de toename van de geldvoorraad in handen van het publiek. Er zijn verschillende manieren waarop deze toename plaats vindt. In de eerste plaats, neemt de geldvoorraad toe in geval van een overschot op de totale rekening van de betalingsbalans. Dan stroomt er meer geld een economie in dan dat er geld uitgaat. In de tweede plaats, neemt de geldvoorraad toe in geval van kredietverlening van banken aan het publiek, ter financiering van investeringen en consumptie. In de derde plaats, in geval van een overheid dat een groeiend deel van haar uitgaven financiert met behulp van waardepapier uitgezet bij de centrale bank, al dan niet tegen een kleine vergoeding per periode. In de afgelopen decennia is deze wijze van financieren – monetaire financiering – in onmin geraakt.[1]
Een belangrijke functie van geld is de financiering van transacties in een economie. Bovendien biedt geld de mogelijkheid om te wachten met het gebruik tot zich lucratieve mogelijkheden voordoen (oppotfunctie). Ten derde vormt geld een buffer in geval er zich iets onverwachts gebeurt; ontslag, of een ernstige depressie, waardoor allerlei betalingen niet meer binnenkomen.
Indien een economie groeit, zal er iedere periode nieuw geld moeten worden geschapen – ‘out of the blue’! Voor de wereld als geheel kan dit alleen via de centrale banken, want tegenover landen met een overschot op de betalingsbalans staan altijd landen met een tekort. De centrale bank is de bank van de overheid en de banken. Deze klanten hebben er een rekening. Ooit is het begonnen met particulieren die een hoeveelheid goud of zilver bij de bank deponeerden, in ruil voor chartaal geld: biljetten en munten. Nadien werd een deel van het chartale geld gesubstitueerd voor giraal geld, oftewel een betaalrekening. Maar zowel particuliere als de centrale bank konden daarna – op basis van goud en chartaal geld – veel meer geld scheppen: giraal geld!! Hierdoor kon de geldvoorraad groeien zonder dat we evenveel goud of chartaal geld daarvoor nodig hadden. Deze laatste ontwikkeling boezemt mensen, inclusief Duitse monetaire experts, angst in. Kan dat zomaar? “Then the sky is the limit!” In 1923 heeft dit zich in Duitsland voorgedaan – een enorme toename in de geldvoorraad, gevolgd door hyperinflatie, die de Duitse middenklasse heeft geruïneerd (Keizer, 2010). In Latijns-Amerika heeft dit fenomeen zich herhaaldelijk voorgedaan. Deze negatieve ervaringen mogen niet betekenen dat geldschepping een aureool van gevaar krijgen. Te weinig geldschepping is zo mogelijk nog dramatischer – Duitsland heeft die ervaring ook, en wel in de jaren dertig van de vorige eeuw. Hitler heeft toen door middel van forse overheidsinvesteringen de economie weer uit het dal weten te trekken!
Hoe kunnen we de financiële discipline op dit punt het beste handhaven? De centrale banken hebben tot taak om hun economie van voldoende geld te voorzien: niet te weinig en niet teveel. De Westerse centrale banken hebben deze taak de laatste decennia niet goed uitgevoerd. Helaas stonden ze te weinig onder overheidscontrole, en hebben ze vele uitgaven in de sfeer van de secundaire vermogensmarkten met leningen gefinancierd. Hierdoor gingen de prijzen in die sectoren sterk stijgen – hetgeen ook als een vorm van inflatie kan worden beschouwd. Maar de gebruikelijke indicatoren van geldschepping en inflatie hadden louter betrekking op de productiesfeer, waardoor de experts niet zagen dat de stijging als een bubbel zou worden ontmaskerd.
Deze ervaringen wijzen erop dat het banksysteem goed moet worden gereguleerd door de overheid. Wel moet de centrale bank in evenwichtige tijden een discretionaire ruimte hebben om rente en geldvoorraad te kunnen beheersen. Ze leent aan haar cliënten geld, maar stelt ook regels aan de banken die op hun beurt geld lenen aan het publiek. Particuliere banken dienen solvabel en liquide te zijn, zodat ze buffers hebben die in tijden van tegenspoed aangewend kunnen worden. Elke bank heeft individueel een reden om een voor haar optimale hoeveelheid kredieten te verlenen. De centrale bank behoort het algemeen belang te dienen; het is essentieel dat de geldvoorraad in z’n totaliteit niet te sterk, maar ook niet te langzaam groeit. Stel dat de economie, die in een dynamisch evenwicht vertoont op alle markten, een reële groei laat zien van 3%, dan zal de geldvoorraad ook ongeveer met 3% moeten stijgen. Stijgt de geldvoorraad met meer dan 3%, dan dreigt inflatie, en is de stijging lager, dan dreigt deflatie en werkloosheid.
Deze regel geldt dus voor economieën die zich steeds in de buurt van een algemeen marktevenwicht bevinden. Is een economie echter daadwerkelijk in een depressie geraakt, dan gelden er andere spelregels. Dan zijn de mensen erg onzeker over de toekomst en reageren zij anders op bepaalde prikkels. Eenvoudige monetaire politiek dat is gericht op een lage interestvoet blijkt dan ineffectief. In de economische wetenschap heeft in het verleden een debat plaats gevonden over de wijze waarop monetaire politiek moest worden gevoerd. Hieronder volgt een korte samenvatting daarvan.
Keynes en Friedman over monetaire politiek
Naar het oordeel van Keynes kan monetaire politiek in tijden van depressie een economie niet uit het dal halen. Hoe laag de interestvoet ook is, als het publiek pessimistisch is over de toekomst, omdat de actuele groeicijfers weinig vrolijk stemmen, zullen ze niet méér gaan consumeren en investeren. Ze zullen eerder hun schulden gaan aflossen, waardoor de geldvoorraad krimpt. Bovendien zullen ze hun vermogen – uit speculatieve overwegingen – eerder in geld aanhouden dan in een andere vermogensvorm, vanwege dreigend koersverlies. Iedereen wacht op betere tijden. Maar als iedereen wacht, komen die betere tijden natuurlijk niet. De centrale bank is machteloos, en alleen de overheid kan door het stimuleren van haar investeringen, welke monetair gefinancierd moeten worden, de economie uit het dal trekken (Keynes, 1936).
Friedman is van mening dat de centrale bank de instrumenten heeft om een depressie te voorkómen. In dat geval is het verhaal van Keynes irrelevant. Overheden mogen geen toegang hebben tot de geldpers, en de centrale bank moet onafhankelijk van de overheid een verantwoorde monetaire politiek voeren: in een recessie moet ze via verlaging van de interestvoet de kredietverlening aan het publiek stimuleren, en tijdens een hausse moet ze via verhoging van de interestvoet de kredietverlening afremmen. Dit leidt tot de gewenste schommelingen in de omvang van de geldvoorraad, waarmee bestedingen, productie en werkgelegenheid op niveau blijven Friedman &Friedman, 1980).
Samengevat, gaat Keynes uit van grote schommelingen met de mogelijkheid van een depressie, waarbij de overheid de economie moet behoeden voor een vrije val. Friedman gaat echter uit van kleine schommelingen rond een evenwicht op alle markten. Deze verschillen van inzicht zijn terug te voeren op essentiële verschillen in de basisveronderstellingen die de twee economen maken.
Friedman neemt aan dat marktparticipanten te allen tijde economisch en rationeel zijn. Ze verzamelen een optimale hoeveelheid informatie op basis waarvan keuzen worden gemaakt. Kleine fouten maakt iedereen, en niemand beschikt over alle relevant informatie. Maar zodra rationele mensen ontdekken dat ze een fout hebben gemaakt passen ze hun gedrag aan. Omdat iedereen dit doet zullen markten nooit lang en sterk uit balans zijn. Een goede accommoderende monetaire politiek, uitgevoerd door monetaire experts, en waarbij de overheid op afstand blijft, garandeert stabiele economische groei.
Keynes neemt echter aan dat marktparticipanten economisch en irrationeel zijn. In tijden van een hausse zijn ze te optimistisch, en in tijden van een baisse zijn ze te pessimistisch. Ze laten zich te allen tijde leiden door zogeheten ‘animal spirits’, waardoor processen, met name op de financiële markten instabiel zijn. Met andere woorden, zonder ingrijpen van buitenaf zal een depressie alleen maar groter worden; iedereen is te pessimistisch en wacht totdat er iets positiefs gebeurt. De gevraagde hoeveelheid liquiditeit om transacties te financieren neemt af, en de gevraagde hoeveelheid liquiditeiten uit overwegingen van voorzorg en speculatie neemt toe. De overheid is de enige instantie die groot genoeg is om het geheel van de economie te beïnvloeden door haar gedrag. Indien het ministerie van Financiën een groep financiële experts samenstelt, die het budgettaire beleid vormgeeft, zal een economie in depressie een forse investeringsimpuls krijgen. Productie en werkgelegenheid nemen toe, en via de werking van de multiplier zal dit effect vrij fors zijn. De monetaire financiering zorgt er dan voor dat de geplande toename van de omvang van de transacties niet wordt verhinderd door een gebrek aan geld.
Mocht de centrale bank toch monetaire politiek voeren, dan dreigt de samenleving met een overschot aan liquiditeit komen te zitten. Als dan de overheid alsnog haar verantwoordelijkheid neemt, ontstaat er een groot risico van inflatie. Er gebeurt dan precies waarvoor Friedmannianen zo bang voor zijn.
Actuele situatie
We hebben een lange periode van een te groot optimisme achter de rug ((1950-1973 en 1982-2007). Het heeft er toe geleid dat de gevraagde hoeveelheid geld uit overwegingen van voorzorg en speculatie sterk zijn afgenomen, terwijl de gevraagde hoeveelheid geld ter financiering van transacties juist is toegenomen[2]. Sinds 2007 waait er een andere wind: een toenemend aantal mensen zijn erg pessimistisch geworden. Hierdoor neemt de gevraagde hoeveelheid geld uit hoofde van voorzorg en speculatie toe. Indien productie en werkgelegenheid terugvallen, zal de gevraagde hoeveelheid geld ter financiering van transacties afnemen. Maar het volume van de transacties moeten juist toenemen! Dus is een forse toename van de hoeveelheid geld in omloop noodzakelijk. Friedman verdedigt een monetair beleid via renteverlagingen, waardoor particuliere bestedingen gestimuleerd worden. Keynes acht dit ineffectief vanwege het irrationele pessimisme. Hij wil de geldvoorraad laten stijgen door overheidsinvesteringen monetair te laten financieren. Publiek en banken streven naar grotere buffers, en krap geldpolitiek zou daarom desastreus zijn. De huidige toename van liquiditeiten in omloop wordt wel aangeduid in de pers als een tsunami: we worden overspoeld door geld, niet begrijpend dat publiek en banken daar juist om vragen. Zonder kennis van zaken wordt er de conclusie aan verbonden dat dit onvermijdelijk tot een forse inflatie leidt. Door het inflatiegevaar te overdrijven, wordt het zicht ontnomen voor de gevaren van deflatie en werkloosheid.
Uit het voorgaande kunnen we de volgende beleidsconclusies afleiden met betrekking tot de actuele financiële crisis.
(1) De analyse van Friedman is niet actueel en dient dan ook niet als basis voor beleid gebruikt te worden. De economieën bevinden zich niet in de buurt van een evenwicht en de angst voor een nieuwe depressie is veel te groot om te vertrouwen op het rente-wapen.
(2) Als er al een overvloed aan geld is, dat mogelijk in de toekomst tot inflatie kan leiden, dan komt dat door het mislukte monetaire beleid dat Friedman en zijn neoklassieke en monetaristische vrienden voorstaan.
(3) De bezuinigingen die de Westerse wereld zichzelf oplegt is desastreus, en helpt de wereldeconomie aan een volgende depressie.
(4) Om het vertrouwen tussen de verschillende groepen van landen te herstellen is het noodzakelijk om belangrijke hervormingen door te voeren. Dit betreft zowel het overwinnen van arbeidsconflicten door goed overleg als effectievere systemen van sociale zekerheid, inclusief pensioenvoorziening en van belastinginning (Keizer, 2011)
Referenties
Friedman, Milton, Rose Friedman, Free to Choose, Harcourt, 1980.
Keizer, Piet, Angelsaksisch liberalisme en economische politiek, www.pietkeizer.nl, artikelen, 23 -09 -2009.
Keizer, Piet, Psychology for Economists, www.pietkeizer.nl, papers, 02 -04-2010.
Keizer, Piet, Towards a European Social Peace Force, www.pietkeizer.nl, home, 21-08-2011.
Keynes, John Maynard, The General Theory of Employment, Interest and Money, McMillan, 1936.
Piet Keizer
Universitair Hoofddocent Economische Methodologie
Utrecht University School of Economics
24-08-2011
[1] In de Angelsaksische visie behoort een overheid altijd evenwicht op de begroting na te streven. Ze wordt niet gezien als een bedrijf, maar louter als een consumptiehuishouding. Mocht in tijden van recessie of depressie een tekort ontstaan, dan moet het verschil worden gefinancierd door te lenen op de kapitaalmarkt. In tijden van een hausse dienen de leningen weer te worden afgelost. Monetaire financiering van overheidsuitgaven wordt onder alle omstandigheden afgekeurd (Keizer, 2009)
[2] Daarom kwam er zo veel geld vrij om te gaan speculeren op de secundaire vermogensmarkten