Van Friedman naar Keynes

In de economisch-politieke debatten worden Friedman en Keynes vaak als opposanten van elkaar gepresenteerd. Friedman’s ideeen echter, zijn gericht op het voorkomen van een depressie, terwijl Keynes’ ideeen beogen een economie uit een depressie te halen.

De Amerikaanse en de Europese economie lijken tot stilstand te komen. De groei is een stuk lager dan de centrale bankiers hadden gehoopt. Bernanke van de FED kwam met een zeer opmerkelijke verandering van beleidsinzicht: overheden, stimuleer jullie economieën, want wij, bankiers, kunnen de depressie niet aan.

Onder depressie verstaan we in dit verband een situatie van algemeen pessimisme onder beleggers, consumenten en investeerders ten aanzien van de groei in de nabije toekomst. Dit pessimisme leidt tot een vlucht in liquiditeit, in goud en andere delfstoffen en tot schuldaflossing. Dit betekent dat een expansieve monetaire politiek zoals dat door Amerika en Europa de laatste jaren is gevoerd, vooral leidt tot meer liquiditeit in plaats van meer activiteit in de reële sector van productie en werkgelegenheid. In het vervolg zullen we aangeven dat het tot nu toe gevoerde beleid steunt op de klassiek-economische en monetaristische denkbeelden van Friedman, terwijl de voorgestelde wijziging een omarming van de denkbeelden van Keynes inhoudt. We zullen zien dat Friedman tracht een depressie te voorkomen, terwijl Keynes een therapie voorstelt die ons uit de depressie moet helpen.

In de jaren vijftig kwam Friedman al met een monetaristische verklaring van de Grote Depressie van de jaren dertig in de vorige eeuw. Zouden de (Amerikaanse) banken in de periode 1929-1932 zich aan de regels van de gouden standaard hebben gehouden, en de toegenomen goudinvoer hebben beantwoord met een expansieve monetaire politiek, dan zou de depressie nooit zijn ontstaan.

Keynes was van mening dat een expansieve monetaire politiek niet in staat is om in een periode van depressie de groei van de economie te stimuleren. Met andere woorden, zolang we niet in een depressie zitten, kan monetaire politiek nuttig zijn. Zodra we eenmaal gevangen zitten in pessimisme, versterkt door steeds slechtere cijfers over de groei, helpt zelfs een interestvoet van 0% niet meer. Het opkopen van waardepapier door de centrale bank vergroot de liquiditeit van bankwezen en publiek, maar leidt niet tot meer bestedingen. Het alternatief dat Keynes bood, gaat er vanuit dat alleen de overheid groot genoeg is om het totaal aan afzet belangrijk te beïnvloeden. Door een verhoging van de overheidsinvesteringen, welke gefinancierd moet worden door middel van geldcreatie – monetaire financiering – kan de ban van het pessimisme worden doorbroken.

Het verschil in beleidsinzicht tussen Friedman en Keynes komt voort uit een belangrijk verschil in wereldbeeld dat ten grondslag ligt aan hun theoretische analyses.

Friedman baseert zich op de vooronderstelling dat individuen, organisaties, overheden en landen economisch en rationeel zijn. Bovendien wordt aangenomen dat alle spelers relatief klein zijn ten opzichte van de wereldmarkt, en niet in staat zijn om deze te beïnvloeden. Iedere speler is vrij en verantwoordelijk voor zichzelf, en comparatief voordeel bepaalt ieders economische positie. Hun rationaliteit maakt dat fouten die altijd worden gemaakt, klein blijven en relatief snel worden gecorrigeerd. Daarom zijn marktonevenwichtigheden klein en kunnen ze snel door prijsaanpassingen worden gecorrigeerd. Overheden zijn consumptiehuishoudingen, die de eigendomsrechten van mensen moet bewaken. Lenen is er dus niet bij – alleen een beperkt aantal belastingen, welke de werklust van de mensen niet teveel mag ontmoedigen, vormen de noodzakelijke inkomsten van de overheid. In Amerika bestaat er een belangrijke stroming waartoe ook de vorige centrale bankier Alan Greenspan behoorde, die deze libertijnse visie aanhangt.

Keynes baseert zich echter op de vooronderstelling dat individuen, organisaties, overheden en landen economisch en tot op zekere hoogte irrationeel zijn. Sommige spelers zijn wel relatief groot ten opzichte van het geheel, en kunnen wel het geheel van de wereldeconomie beïnvloeden. Met andere woorden, sommige organisaties en landen zijn ‘too big to fail’.Als zij worden bestuurd door irrationele bankiers of irrationele politici, dan kan een vrije markteconomie ernstig ontsporen. Keynes heeft de vraag beantwoord wat we moeten doen aan het heersende pessimisme, geschraagd door tegenvallende groeicijfers. Zijn analyse van een depressie laat zien dat de overheid zijn investeringen moet opvoeren, en regelgeving moet ontwikkelen ten aanzien van belangrijke grootheden, waarvan geen enkel individu de optimale waarde kan bepalen. In onze situatie gaat het om de noodzakelijke buffers die uit voorzorg altijd moeten worden aangehouden: eigen vermogen en liquiditeit. De afgelopen decennia is deze regelgeving afgeschaft, en de gevolgen zijn bekend.

De omslag in benadering van de centrale bankiers van Amerika, Europa en van het IMF als de centrale bank van de wereld, is geweldig nieuws. Er lijkt licht aan het einde van de tunnel. Er zijn echter drie belangrijke belemmeringen bij de concrete uitvoering.

(1)        In Amerika wordt de Republikeinse partij momenteel sterk beïnvloed door de Tea Party, een beweging die zich laat leiden door het zojuist beschreven libertarisme. Dat de Amerikaanse economie een grote invloed heeft op haar omgeving laat deze beweging koud. Ze gaan ervan uit dat ze zich kunnen isoleren van een ineenstortende wereldeconomie. Hun visie op de overheid is ronduit irrationeel; natuurlijk kan een overheid investeren en productief zijn.

(2)        In Duitsland heerst onder economisten en politici een irrationeel idee van schuld, liquiditeit en geldschepping. Het monetaire trauma dat ze hebben opgelopen in de jaren twintig van de vorige eeuw – door hen zelf als zodanig erkend! – verhindert een rationele oplossing van het probleem van de depressie in termen van monetaire financiering van overheidsinvesteringen.[1] Gebruik van nucleaire metaforen – de nucleaire optie, financiële kernbommen – worden in dit verband niet geschuwd.

(3)        De opiniemakers in de financiële wereld interpreteren ontwikkelingen van oudsher in klassiek-economische en monetaristische termen. In de huidige situatie levert dat een serieuze inconsistentie op. Overheidsschulden worden als te hoog gezien. Daarom wordt er van overheden geëist dat ze fors bezuinigen op hun uitgaven. Dit leidt tot tegenvallende groei, waardoor de tekorten en schulden verder oplopen. Moody’s erkende dit probleem onlangs nog.[2]

Het zou goed zijn indien de G-20 de maanden september en oktober gebruikt om een gecoördineerde bestedingsimpuls te plannen, inclusief de mate waarin deze plannen met behulp van geldschepping worden gefinancierd. Met name de landen in de wereld met een handelsoverschot moeten bereid zijn om hun investeringen op te voeren. In november komt de G-20 in Cannes bijeen. Dan kunnen de Fransen laten zien dat ze uit de ijzeren greep van Friedman kunnen komen en de lessen van Keynes ter harte nemen.

Dr. Piet Keizer

Universitair Hoofddocent Economische Methodologie

Utrecht University School of Economics

03-09-2011


[1] Voor een serieuze analyse van dit trauma, zie Piet Keizer, Psychology for Economists, http://www.pietkeizer.nl.

[2] Voor een uitvoeriger analyse van dit probleem, zie Piet Keizer, Het fenomeen geldschepping: Friedman versus Keynes, http://www.pietkeizer.nl.

Advertisement
This entry was posted in Artikelen. Bookmark the permalink.

Leave a Reply

Fill in your details below or click an icon to log in:

WordPress.com Logo

You are commenting using your WordPress.com account. Log Out /  Change )

Facebook photo

You are commenting using your Facebook account. Log Out /  Change )

Connecting to %s